Vakmensen 4.0
Al het gepraat over gebrek aan taal- en rekenvaardigheden in het Primair Onderwijs: het zal wel!
Het gedoe over de (Cito)toets, doorstroming, ‘hoog’ versus ‘laag’ onderwijs: het zal wel!
Verschil tussen praktisch of theoretisch opgeleid: het zal allemaal wel! Één ding is duidelijk: het is de hoogste tijd voor een aansprekende visie op (beroeps)onderwijs, voor een duidelijke stip op de horizon in de sfeer van: ‘Dáár gaan we naar toe’!
De primaire taak van het Primair Onderwijs
Tot de primaire taken van het PO behoort het aanleren van taal en rekenvaardigheden. Geen discussie daarover. De methodes én de leerkrachten moeten dat mogelijk maken. Daarnaast moet het PO aandacht geven aan onderdelen als handenarbeid, techniek, sport en bewegen en muziek/culturele vorming. Als dat nu niet of nauwelijks aan bod komt is dat een eerste noodzakelijke bijstelling van het PO. Het gaat om het ontwikkelen van ALLE talenten van de leerlingen. Leerkrachten moeten daarop worden ingezet en afgerekend.
Van Primair naar Voortgezet Onderwijs
Op basis van de Cito-toets (of vergelijkbaar) wordt een doorstroomadvies naar het VO gegeven aan de leerling/ouders. Formeel zit daar nog een advies van de onderwijzer bij, maar dat is in de praktijk te verwaarlozen: de Cito-score bepaald het advies! Ook daarin moet verandering komen. Het advies van een vakbekwame leerkracht die naast taal en rekenen ook de andere kwaliteiten van de leerling kent moet bepalend worden voor de doorstroming! De doorstroming naar de theoretische leerwegen (HAVO, VWO etc.) laat ik hier verder buiten beschouwing. Doorstroming naar vakmanschap daarentegen staat nadrukkelijk centraal.
Naar het VMBO
Binnen het Voorbereidend Middelbaar BeroepsOnderwijs (VMBO) zijn meerdere leerwegen mogelijk, de Theoretische Leerweg (TL) (zeg maar de ‘oude’ MAVO), de Gemengde Leerweg (GL), de Kaderberoepsgerichte Leerweg (KBL) en de Basisberoepsgerichte Leerweg (BBL). Als een leerling een matige Cito-toets scoort, om welke reden dan ook, maar over een goede praktische intelligentie beschikt en veel aanleg heeft voor praktische kennis en vaardigheden, is de kans groot dat zo’n leerling in een van de leerwegen KBL of BBL terecht komt.
De leerdoelen zijn gericht op het aanleren van vakmanschap, zowel praktijk als theorie.
Welk vakmanschap kies je dan als leerling? De leerlingen zijn qua keuze grofweg te verdelen in twee groepen: leerlingen die precies weten wat ze willen worden (timmerman, lasser, net als mijn vader, broer, ook etc.), naast leerlingen die geen enkele idee hebben van de mogelijke beroepen. ALLE leerlingen willen graag goed en concreet onderwijs, met véél praktijk van echte vakmensen. Dáár leren ze van! Geef ze uitdagingen waar ze de tanden in kunnen zetten! Het VMBO is nodeloos ingewikkeld gemaakt en vraagt om een reset: terug naar één leerweg met véél uitdagend onderwijs, véél praktijk en daaraan gekoppelde theorie. Dat motiveert en geeft voldoening. Dat kan wel degelijk! Zie enkele voorbeelden aan het einde van deze blog.
Van VMBO naar MBO
Met nagenoeg elke VMBO-kwalificatie kun je vervolgens doorstromen naar een palet aan verschillende opleidingen in het MBO. De Inhoudelijke aansluiting, zg. doorlopende leerwegen, is inhoudelijk eerder toeval dan een planmatig gebeuren. Zowel in het huidige VMBO als in het huidige MBO spreken de opleidingen onvoldoende tot de verbeelding van leerlingen. De invulling is vaak theorie-met-een-beeldscherm, plaatjes en tekeningen en veel zelf leren achter de computer. Dat is voor deze leerlingen funest! Het leidt tot desinteresse en uitval, in plaats van vakmanschap!
De uitvoering van dit type onderwijs moet echt fundamenteel anders. De aanpak moet gericht zijn op de verbetering van het huidige onderwijs, in aantrekkelijkheid, in de uitvoering en in kwaliteit.
Wat kan waar en hoe worden verbeterd??
Naar vakmanschap 4.0
VMBO en MBO zouden zich moeten richten op het ontwikkelen van Vakmanschap 4.0. Daarbij is de beroepspraktijk leidend voor zowel het programma als voor de uitvoering én de examinering.
De eisen voor het vakmanschap zijn voortdurend in beweging. Dat maakt dat het beroepsonderwijs altijd wat achter de nieuwste ontwikkelingen aanloopt. Maar dan wel graag met een zo kort mogelijke. Natuurlijk kost het tijd om programma’s, leermiddelen en examens steeds opnieuw aan te passen, maar dat mag geen excuus zijn. Verder verwacht het bedrijfsleven van het beroepsonderwijs geen ‘panklaar inzetbare vakmensen’, maar met een goede samenwerking in de regio met de bedrijven kan kortvolgend zeker bereikt worden.
Het beroepsonderwijs moet dan wel ‘opnieuw worden uitgevonden en vormgegeven’ om de invulling van Vakmanschap 4.0 mogelijk te maken. Daarbij is het opleidingsplan (leerplan) de leidraad voor het onderwijs. Het opleidingsplan is geschreven in globale doelstellingen die niet steeds aanpassing behoeven. De concrete invulling kan wel steeds worden aangepast en dat gebeurd samen met het bedrijfsleven in de regio. De examinering van zo’n opleiding is een mix van kennistoetsen en prestaties in de praktijk van het beroep.
Aantrekkelijkheid van vakmanschap
Om de aantrekkelijkheid van vakmanschap te laten zien is het op de eerste plaats nodig goede, aansprekende voorbeelden te presenteren. Laat vakmensen die gemotiveerd bezig zijn met hun werk als voorbeeld dienen, Laat ze bevragen door de jongeren (en hun ouders): wat doe je, waarom, wat maakt dit nou een fijn beroep? Waar ben je trots op? Wat vind je minder leuk? Maak deze kennismaking met vakmensen een vast onderdeel van de eerste stages voor deze jongeren. Laat met meelopen met deze professionals die hun vak verstaan, die meesters zijn in hun vak en die met passie laten zien dat hun werk ertoe doet. En laat ervaren dat dit natuurlijk ook goed betaald wordt. Kortom: vakmensen die werk doen met betekenis, met aanwijsbare resultaten. Deze vakmensen zijn op de eerste plaats voorbeelden én kunnen ook een belangrijke rol spelen in het opleiden van de volgende generatie. Daar wil elke vakman graag een steentje aan bijdragen.
Uitvoering van (beroeps)opleidingen
De vakmensen uit het bedrijfsleven die het kunnen en willen zouden als parttime-leerkracht ingezet kunnen worden in het beroepsonderwijs. Niks is leuker dan les te krijgen van iemand de weet hoe het kan en moet. Het is bijna een ‘must’ om gekwalificeerde vakmensen het onderwijs te laten verzorgen, liever dan ‘docenten met een diploma met (te) weinig actuele kennis van zaken’! Dat kunnen wel de opleidingsdeskundigen zijn, maar het zijn niet per se de vakinhoudelijke deskundigen die up-to-date kennis en ervaring hebben van de actuele beroepspraktijk. De wet- en regelgeving zou hierop moeten worden aangepast: vakmensen voor de klas! Niet overlaten aan de scholen; die hebben al aantoonbaar gefaald in hun beleid hieromtrent. Het moet gemakkelijker én aantrekkelijker worden om vakmensen in te zetten in het beroepsonderwijs. Dus ook met een aantrekkelijke beloning voor deze vakmensen erbij. Da’s prioriteit 1 voor de komende tijd.
Prioriteit 2 is het inzetten van deze vakmensen voor de bijscholing, van vakmensen én van docenten. Dus voor leren-leren, want elke vakman weet dat je jezelf continue moet blijven ontwikkelen in het vak. Zowel de techniek als de werkomstandigheden en hulpmiddelen zijn steeds in beweging en vragen om bijscholing. Continue!
Prioriteit 3 is aanpassing van de uitvoering: duaal opleiden! De leerwegen die bij een echte vakopleiding horen zijn gericht op de praktijk, véél praktijk, véél kennismaken met het echte beroep, de echte werkomstandigheden, met klanten en bedrijven, met kwaliteit en tijdsdruk, kortom: duaal opleiden moet de hoofdweg zijn naar vakmanschap 4.0. Zowel in het VMBO als ook in het MBO en HBO: duale leerwegen!
Kwaliteitsborging / Examinering:
In het lesprogramma zijn de minimum doelen van de beroepsopleiding vastgelegd. De wensen van het bedrijfsleven gaan daar vaak bovenuit! Een goed evenwicht vinden tussen deze twee is de kunst, zowel bij de uitvoering als bij de examinering. Het afnemen van kennistoetsen moet vanzelfsprekend gebeuren, maar er is ook aandacht nodig voor vaardigheden en voor de motivatie-aspecten bij de beoordeling. Het gaat immers om de beoordeling van vakmanschap: hoofd-hart-handen.
De examinering kan deels met individuele kennistoetsen worden ingevuld, aangevuld met praktijkexamens die zowel individueel als in een kleine groep (3 à 5) leerlingen een invulling kunnen krijgen.
Dit laatste moet dan wel goed passen bij het karakter van het betreffende beroep en afgeleid zijn van de wijze waarop dit beroep in de praktijk wordt uitgevoerd. Zo zal een lasser en een (CNC) verspaner grotendeels individuele praktijkexamens voorgezet krijgen, terwijl bijvoorbeeld monteurs heel goed in groepjes examens kunnen uitvoeren. Voor alle examens geldt dat de betrokkenheid van het regionale bedrijfsleven belangrijk is! Zij leveren de beoordelaars en toezichthouders. De (vak)docenten zorgen voor het opstellen, uitvoeren en verwerken van de resultaten.
Op deze wijze is het examen direct de kwaliteitsborging van het moderne vakmanschap en een toegangsticket voor een aanstelling bij een bedrijf.
Maatregelen en conclusies
Welke stimulerende maatregelen kan de overheid nemen om dit te realiseren? Financiën anders inzetten? Inspectie? Examinering? Meesterschap (her)invoeren? Enkele suggesties.
Financiën
Eerst en vooral de financiën: de olifant in de kamer is de totaal mislukte lump-sum financiering! Deze moet nodig overboord. De huidige directies hebben nu voldoende aangetoond dat ze daar niet mee om kunnen gaan: investeren in gebouwen, in uitbreidingen, in clustering van opleidingen om het beroepsonderwijs maar zo goedkoop mogelijk te maken. Volstrekt onvoldoende financiering naar het primaire proces. Dit moet het mogelijk maken dat steeds opnieuw de opleiding wordt afgestemd op de continue veranderende de eisen die aan vakmensen worden gesteld. Dáár had het geld in de eerste plaats naartoe gemoeten en dat moet opnieuw worden bezien! Méér geld is NIET NODIG: er is geld genoeg, dat moet alleen anders worden ingezet! Véél middelen naar het primaire leerproces voor betere docenten, betere outillages van praktijklokalen, méér en structurele samenwerking met het regionale bedrijfsleven. Een andere vorm van financiering is noodzakelijk die juist dit stimuleert. Daar is beste eens een goede discussie over op te zetten!
Lesprogramma’s
De lesprogramma’s en de lessentabellen, ofwel welke inhoud gaat het om en hoe moet deze aan de orde komen, vragen ook om aanpassing. Ook daar is nog véél ruimte voorverbetering! Dat gaat nu jammerlijk mis! Een voorbeeld uit de eerste hand ter illustratie: het eerste jaar van de MBO-4 Autotechniek begint met FULLTIME achter de laptop zitten[1]! Géén praktijk, géén voorbeelden of modellen: alles via het beeldscherm. En dat voor jongens die deze praktijkopleiding hebben gekozen!
De noodzakelijke verandering hier is dat er een voorgeschreven lessentabel komt waarin staat welke onderdelen in praktijk moeten worden aangeleerd. Voor een MBO-4 opleiding moeten bijvoorbeeld minimaal 12 uur praktijk per week worden opgenomen. In geval van stage bij een regionaal bedrijf kan de school aanvullende praktijkopdrachten verzorgen in het praktijklokaal!
De inhoud van de lesprogramma’s vraagt ook om aanpassing. De lesprogramma’s voor het PO en VO worden veelal door de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) ontwikkelend en vervolgens vastgesteld door de overheid. De SLO stelt: ‘Samen met het onderwijsveld werkt de SLO aan de ontwikkeling van een doordacht curriculum voor het primair, speciaal en voortgezet onderwijs.’
Anders gezegd: het onderwijsveld ontwikkeld ZELF de leerdoelen en de examens. In hoeverre deze aansluiting hebben bij de vereisten in de samenleving is de vraag en is zeker een punt van aandacht. Door de jaren heen is het niveau en zijn de thema’s sluipenderwijs veranderd in een programma waarvan je je kunt afvragen of dat nog wel aansluiting geeft. De aansluiting op zowel het verdere onderwijs als op de samenleving wordt daarbij in steeds mindere mate gerealiseerd, waarbij het (te) lage niveau ‘over de schutting’ wordt gegooid naar het vervolgonderwijs. Dit is zeker een punt van aandacht en vraagt om een aanpassing van werkwijze van het SLO en betrokkenheid vanuit de samenleving.
De opleidingsprogramma’s voor het MBO worden opgesteld door de scholen, in samenwerking met de bedrijven. De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) heeft als statement het volgende: Studenten krijgen de beste praktijkopleiding met uitzicht op een baan. En bedrijven beschikken nu en in de toekomst over de vakmensen die ze nodig hebben. Daar is nog wel wat op af te dingen!
In de praktijk lopen deze opleidingsprogramma’s, en dus de beroepsopleidingen, ALTIJD achter de ontwikkelingen in het bedrijfsleven aan, gemiddeld met een achterstand van 5 à 15 jaar! Concreet: als in de beroepspraktijk innovaties optreden duurt het extreem lang, soms wel 15 jaar, voordat dit leidt tot een uitstroom van leerlingen met de juiste kwalificaties! Dat inmiddels de wereld opnieuw is veranderd zal duidelijk zijn. Zo kan het niet langer. Ook hier zal een ander systeem voor moeten komen waarbij PER JAAR aanpassingen aan het programma gedaan kunnen worden. Het bedrijfsleven stelt steeds hogere eisen, terwijl de ROC’s steeds algemenere programma’s uitvoeren.
Dat moet en kan korter!
Denkbaar is een aanpassing die via de examens loopt. Dat lijkt hierbij de kortste klap. Pas elk jaar het examen aan zodat je erg dicht bij de beroepspraktijk blijft. De uitvoering van de opleiding loopt daar dan als vanzelf achteraan, zeker als de vakmensen zelf voor de klas staan. Deze examinering zal in grote mate samen met het regionale bedrijfsleven moeten worden ingevuld.
De examinering van MBO-opleidingen vraagt dus om aanpassing! Een toetsing van algemene vakken zoals taal en exacte vakken is en blijft noodzakelijk. Dat kan het ROC prima verzorgen.
De kwaliteitsborging van de vakkennis en vakvaardigheden kan het best in het (stage)bedrijf plaatsvinden of in een goed geoutilleerde bedrijfs(tak)school. Juist daar zijn de eisen van vakmanschap up-to-date bekend en kan daarop worden ingespeeld. Dat vraagt om een sterke(re) binding van de ROC’s met de regionale bedrijven!
Rol van bedrijfsleven:
Het bedrijfsleven is een belangrijks stakeholder in dit hele proces. Als belanghebbende is het dan ook de verantwoordelijkheid van dit bedrijfsleven om een belangrijke rol te spelen bij de opleiding én examinering van deze toekomstige vaklieden. Bedrijven die hier géén invulling aan geven, maar denken dat nieuwe vakmensen wel kunnen worden ‘weggekocht’ bij de conculega’s moeten niet verbaasd zijn dat ze TE WEINIG en ONVOLDOENDE GOED GEKWALIFICEERDE vakmensen zullen krijgen. De leercultuur van een individueel bedrijf én van samenwerkende bedrijven in een model zoals de bedrijfstakschool spreekt tot de verbeelding. En nee, afschuiven naar de overheid (‘ik betaal al genoeg belasting als bedrijf’) lost dit niet op! Het betreft hier een systeemfout met de bedrijven als grootste belanghebbende.
De wereld van de beroepen en vakmensen kenmerkt zich door een constante innovatie en ontwikkeling. Dat moet een plaats krijgen in het onderwijsproces. Vakmensen leren constant bij om hun vakmanschap op niveau te houden. Via ‘learning-on-the-job’ tot formele cursussen en trainingen: het hoort er gewoon bij! Dat begint al tijdens de opleiding.
Opleiden van vakmensen kan niet zonder de directe betrokkenheid van het (regionale) bedrijfsleven. Vanuit deze bedrijven moeten PART-TIME docenten worden geleverd, bedrijfsfaciliteiten beschikbaar worden gesteld voor opleiding en training, examinatoren en beoordelaars worden geleverd en zo leerlingen een leeromgeving te bieden die een vanzelfsprekende start in het bedrijf mogelijk maakt.
Tot slot
Waar leidt dit alles tot? Welke conclusies kunnen we trekken uit het bovenstaand?
Op de eerste plaats is de conclusie dat vakmanschap (m/v) een steeds grotere waardering krijgt in de maatschappij. Vakmensen zijn in staat om de vragen uit de samenleving aan te pakken en op te lossen. Denk aan de bakkers & slagers, de bouwvakkers en installatiemonteurs, aan de machinebouwers en automonteurs. Dáár gaat de waardering naar uit! Deze waardering bestaat niet alleen uit mooie woorden of applaus, nee, dat wordt ook in financiële zin gewaardeerd. Met een goed salaris en dito arbeidsvoorwaarden. Of als ZZP-er met een eigen bedrijf die zijn of haar klanten waarvoor gewerkt wordt zelf kiest. Deze vakmensen zelf hebben de voldoening van hun vak en meesterschap allang ontdekt en krijgen de waardering die ze verdienen.
De hoofdconclusie is dat de weg naar vakmanschap, de beroepsopleidingen, niet kan worden ingevuld zonder een hechte samenwerking tussen scholen, (vak)docenten en vakmensen uit het bedrijfsleven.
[1] Methode Lectude is een combinatie van boek en digitaal. Zelfs de stroomschema’s worden digitaal ‘getekend’ i.p.v. met praktijk- of practicum opdrachten uitgevoerd.
Voorbeeldopdracht voor het VMBO:
Maak een standaard-rolstoel elektrisch! Bedenk en maak een apparaat waarmee je van een standaard rolstoel een geautomatiseerde rolstoel kunt maken. Je mag alleen onderdelen gebruiken die óók in 3e wereldlanden beschikbaar zijn.
Programma van eisen: de rolstoel moet vooruit en achteruit kunnen bewegen, een zeer korte draaicirkel hebben, een helling van 8% met een lengte van 5 meter op kunnen rijden, een minimale snelheid van 25 km/uur kunnen halen en een bereik van tenminste 25 km hebben.
Deze opdracht is voor leerlingen van VMBO (basis, kader, GL en/of TL).
Voorbeeldopdracht voor MBO-4
Ontwerp en maak een voertuig dat kan rijden en varen en tenminste twee personen kan vervoeren. De afmetingen zijn maximaal 2 meter lengte, 1,4 meter breedte en 1,2 meter hoogte. Het voertuig mag zowel op spierkracht als met wind- water of motorkracht worden bewogen.
Programma van eisen: gebruik tenminste 80% gerecyclede onderdelen. Rijsnelheid van het voertuig is tenminste 25 km/uur, vaarsnelheid tenminste 5 km/uur. Gewicht in totaal maximaal 120 kg.