Klimaat akkoord en verder …..

In 2020 moeten we op 14% duurzaam opgewekte energie zitten en in 2023 moet dat 16% zijn. Een hele opgave, een echte uitdaging maar: hoe dan??

De vraag is op welke wijze we daaraan een invulling kunnen geven. Mijn analyse, gebaseerd op een eigen onderzoekje naar bronnen die via internet beschikbaar zijn, leverde het volgende op.

Opwarming is geen vraag! De analyse: “De aarde warmt te snel op” is wat mij betreft in voldoende mate onderbouwd, daar is géén discussie over. De mate waarin de mens een bijdragen heeft geleverd, en nog steeds levert, aan deze opwarming is nog niet duidelijk, maar wel waarschijnlijk. De meetmethoden hiervoor zijn weliswaar twijfelachtig aangezien ze gebaseerd zijn op modellen en niet op waarnemingen (die waren er gewoonweg niet), maar OK, voordeel van de twijfel. Andere factoren zoals verandering van de baan van de aarde t.o.v. de zon worden niet of nauwelijks hierbij betrokken. Daarbij komt: we hebben de verantwoording om alles te doen wat in ons vermogen ligt om voor onze nakomelingen een goede, lees ‘betere’, leefomgeving na te laten dan nu. Kortom: ik sta achter de doelen van het klimaatakkoord.

Aanpak. De aanpak van dit probleem vraagt om een wereldwijde erkenning en dito acties. Dat in de praktijk hierover veel verschil van inzicht is en dat er een gefaseerde aanpak blijkt met zeer uiteenlopende oplossingen lijkt een voorzichtige eerste conclusie. Hoe dan ook: dat ontslaat ons niet van de plicht om alles te doen wat in ons vermogen ligt om de gestelde doelen te bereiken.

Klimaatakkoord. In Nederland heeft dit geleid tot het op- en vaststellen van een klimaatakkoord. De voorbereidingen hiertoe zijn besproken aan een aantal klimaattafels. De partijen die voor de hoofdtafels werden uitgenodigd moesten een ‘concrete bijdrage kunnen leveren aan de transitie binnen de sector, kennis over de sector kunnen inbrengen en met mandaat afspraken kunnen maken’. Dat resulteerde in betrokkenheid van belanghebbenden en lobbyisten,  terwijl de (inbreng van de) wetenschap buiten beschouwing werd gelaten. Zowel op het proces als op de inhoud is veel af te dingen.

Vervolg. Het klimaatakkoord is vastgesteld, de tekst niet meer onderhandelbaar, aldus zowel het kabinet als de VNG. De VNG en de Gemeenten (enkele Lokale bestuurders) hebben aan tafel gezeten en hebben véél invloed gehad. Het Rijk ziet een sterke positie voor de Gemeente, bij de uitvoering.

Bij dit laatste zit mijn grootste bezwaar: de aanpak die wordt voorgesteld is van een opgelegde inhoud, werkwijze en uitvoering, waarbij de problematiek over de schutting wordt gegooid naar de gemeenten en deze voor een oplossing moeten zorgen.

  • Inhoud: van het gas, aan de zonnepanelen, windmolens, bio-energie en zo meer;
  • Werkwijze: zorg voor elk van de 35 RES regio’s voor de opwekking van 1 Twh (komt overeen met bijvoorbeeld 35 x ca. 500 grote windmolens en met 5000 voetbalvelden zonnenpanelen);
  • Uitvoering: de gemeenten zijn verantwoordelijk.

Kort en goed: ik vind deze aanpak verkeerd en ik wil hier dan ook niet voor (mede)verantwoordelijk zijn.

  • De energietransitie is een verantwoordelijkheid van de landelijke overheid en vraagt om een landelijke aanpak, waarbij zowel de inbreng van de wetenschap als van technologische innovaties vol moeten worden benut.
  • Het ontbreken van de inzet(mogelijkheden) van kernenergie en waterstof-technologie is een van mijn concrete bezwaren. Dat is, zoals mooi verwoordt in het artikel van Vrij Links: ‘Met één arm op de rug vechten tegen klimaatverandering’. Zie hieronder. Daar ben ik het geheel mee eens.
  • Met de nu gekozen aanpak via de RES-sen blijven de meest voor de hand liggende oplossingen alsook innovatieve ontwikkelingen buiten beschouwing.
  • De doelstellingen worden niet gehaald en de kosten voor de inwoners en bedrijven zijn onacceptabel hoog. Daar doe ik niet aan mee.

Wat dan wel?

Mijn stip op de horizon is dat we voldoende energie opwekken om zowel inwoners als industrie en transport op een hoog niveau te krijgen, terwijl tegelijkertijd de belasting van de aarde verminderd. Daarvoor is het terugdringen van verspilling, met isolatie en rendementsverbetering nodig, naast het opwekken van energie op een duurzame wijze.

Elektriciteit opwekken met waterkracht en kernenergie als hoofbronnen. Warmte opwekken m.b.v. waterstof en daar waar mogelijk geothermische middelen.

Kleinschaligheid bevorderen door de toepassing van zonnepanelen die waterstof produceren. Grootschaligheid toepassen in de vorm van een landelijke/wereldwijde toepassing en distributie van energie m.b.t. kernreactoren, op termijn ook thorium-reactoren. Aanvullingen met innovatieve oplossingen zoals zonnespiegels etc. is zeker denkbaar en wenselijk.

Laten we daar maar eens verder over praten met elkaar!

De aarde warmt op! Wat doen we eraan??

Om direct maar met de deur in huis te vallen: ja, er is een klimaatprobleem. En een groot probleem ook: de aarde warmt véél te snel op en dat kunnen we niet hebben. Waar dat door komt? Is eigenlijk niet zó interessant en eigenlijk weten we het ook niet precies. Dat de mens daar een aandeel in heeft lijkt wel erg voor de hand te liggen, maar ook andere oorzaken moeten we niet uitsluiten. Denk aan zonne-erupties, baan van de aarde etc. etc.

Belangrijke constatering is: de.aarde.warmt.te.snel.op !!

Onze aandacht zou dan ook volledig gericht moeten zijn op het terugdringen, zo mogelijk stoppen, van deze opwarming. We moeten naar schone energie, da’s méér dan alleen maar duurzaam!

Doel duidelijk: terugdringen opwarming!

Maar: Hoe Dan??

De hamvraag is ‘hoe dan?’ en dat is zéér relevant! Hierbij moet helaas geconstateerd worden dat de aanpak die van verschillende kanten wordt voorgesteld soms erg verrassend is en soms het doel uit het oog dreigt te verliezen. Opvallend is dat nu gekozen wordt voor kleinschaligheid. Huizen en kantoren klimaatneutraal maken met warmtepompen en aardwarmte is big business aan het worden, evenals biomassa. Verder uiteraard windmolens ‘all over the place’ en zonne-paneel-velden i.p.v. landbouwgrond. Ook het over ons uitgestorte klimaatakkoord blijft volhouden dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar is met energie uit allerlei kriskras verspreide puntbronnetjes te land, ter zee, op daken, of uit de grond.

Alsof je een uitslaande brand kunt blussen met emmertjes water.

Maar wat creëer je nu eigenlijk met een beleid waarmee de markt vrij baan heeft om een goed functionerend, centraal elektriciteitsnet te vervangen door een kwetsbaar, decentraal, alsmaar fluctuerend puntbronnetjesnet dat afhankelijk is van weer en wind? En wat is de waarde van al die lokale, kleinschalige groene warmtenetten waardoor ons aardgasnet er straks ongebruikt bij ligt, terwijl het nog uitstekend kan worden gebruikt voor het transport van centraal geproduceerd waterstof?

Je kunt er rekenmodellen onderzetten en gewoonweg becijferen dat het met deze aanpak dus niet gaat lukken.

De groene doelstellingen worden niet gehaald!

En het niet behalen van deze doelstellingen is grotendeels te wijten aan de krampachtige discussie die hierover wordt gevoerd door degene die zeggen zéér begaan te zijn met klimaat, milieu, planeet etc. Door de ‘andere kant’, lees: ‘klimaatsceptici’ ook wel klimaatdrammers of ‘klimaat gekkies’ genoemd. Omgekeerd noemen de klimaatdrammers de andere kant ‘klimaatontkenners’. Over en weer eerder framing dan discussie. Met deze framing doe ik niet mee: al deze mensen zijn voor mij vooral zéér betrokken mensen die absoluut het beste voor hebben met het klimaat en milieu en daarvan op een krachtige wijze proberen anderen te overtuigen.

Dat is ook waar het wellicht mis gaat.

De aanpak heeft veel weg van een overtuiging voor een klimaatreligie i.p.v. een goed gefundeerde, beargumenteerde discussie over welke aanpak leidt tot welk resultaat. Ja, men zegt wel dat de voorstellen wetenschappelijk zijn onderbouwd, maar dat heeft eerder betrekking op de analyse van de opwarming dan op de onderbouwing van een resultaatgerichte aanpak voor oplossingen. Anderzijds: de wetenschappelijke onderbouwingen over en weer zijn ook niet in alle gevallen overtuigend. Het vervuild in ieder geval de discussie. Een paar opmerkingen hierover.

Klimaatdiscussie: wetenschap of religie?

In zijn boek ‘Homo Deus’ geeft Yuval Noach Harari kenmerken van een religie en van wetenschap:

P208: In theorie zijn wetenschap en religie allebei vooral geïnteresseerd in de waarheid, en omdat ze elk een andere waarheid hebben, kunnen ze alleen maar botsen. Maar in wezen geven wetenschap en religie allebei niet bijster veel om de waarheid en daardoor kunnen ze makkelijk compromissen sluiten, co-existeren en zelfs samenwerken.

Religie is bovenal geïnteresseerd in orde en wil sociale structuren creëren en handhaven.

Wetenschap is bovenal geïnteresseerd in macht en wil d.m.v. onderzoek de macht verwerven om ziekten te genezen, oorlogen te voeren en voedsel te produceren.

Zowel wetenschap als religie geven beiden meer om orde en macht dan om waarheid.

Zo, daar zijn we ook weer klaar mee, zou je kunnen zeggen. Kijk zelf welke kenmerken op welk deel van de discussie betrekkingen hebben.

Verder geeft Harari aan dat:

P191: Religie een allesomvattend verhaal is dat menselijke wetten, waarden en normen een bovenmenselijke legitimiteit verschaft. Religieuze verhalen bevatten drie componenten: (1) Ethische oordelen, zoals ‘menselijk leven is heilig’, (2) Feitelijke beweringen, zoals ‘menselijk leven begint direct na de verwekking’ en (3) en een mengeling van ethische oordelen en feitelijke beweringen, die resulteert in praktische richtlijnen als: ‘je mag nooit abortus plegen, zelfs niet één dag na de verwekking’.

Wetenschap heeft niet het vermogen om de ethische oordelen van religie te weerleggen of te bevestigen. Wetenschap kan wel iets zeggen over de religieuze feiten, zoals: ‘hebben foetussen een week nadat ze verwekt zijn al een zenuwstelsel? Kunnen ze pijn voelen?

Vervolgens is het aan ons om op basis van deze informatie keuzen te maken.

Ook nog een opmerking over economische groei, iets waarover als regel beide groeperingen verschil van inzicht hebben. Harari zegt daarover het volgende:

P216: economische groei. Van oudsher hebben de mensen geleerd de wereld te zien als een statische taart: als iemand een groter stuk krijgt, krijgt een ander automatisch een kleiner stuk. Religie en politiek zochten manieren om problemen op te lossen door de bestaande taart anders te verdelen of door de mensheid een eeuwig taartfestijn in de hemel voor te spiegelen.

Problemen als hongersnood, epidemieën en oorlogen kunnen alleen worden opgelost d.m.v. groei. Economische groei is het onmisbare raakpunt geworden waar bijna alle religies, ideologieën en bewegingen samenkomen.

Met deze inzichten keer ik terug naar de hoofdvraag: hoe gaan we de opwarming van de aarde terugdringen of, liever nog, stoppen en terugdraaien?

Mijn keuze hiervoor is: Met een centrale aanpak en met kernenergie!

De energietransitie vraagt om voorspelbaarheid, standvastigheid en een geloofwaardige weg voorwaarts tot het einde van de eeuw. Een centrale aanpak is nodig. Energievoorziening is een nutsvoorziening die vraagt om sturing door de overheid. De decentralisering hiervan naar regio’s en gemeenten is zowel onzinnig als onhaalbaar. Onzinnig omdat echt structurele maatregelen op tenminste de schaal van het gehele land moeten worden genomen en onhaalbaar omdat geen enkele gemeente of regio in staat is om in de eigen energie-behoefte te voorzien. Onhaalbaar omdat realisatie hiervan overlaten aan de markt geen perspectief biedt: geen enkele financier gaat hier geld in steken!

Daarom moet de overheid zelf eigenaar worden van die transitie, in plaats van het naar de markt te blijven schuiven. Doorgewinterde energie-experts zouden de energietransitie opnieuw moeten uitvinden op een manier die echt impact heeft. Het groene-energiedoel kan meteen worden vervangen door een ambitieuzer en realistischer schone-energiedoel. Diezelfde experts zouden ook moeten onderzoeken of de privatisering van de energiemarkt wel zo’n goed idee was, juist nu ons hele energiesysteem fossielvrij moet worden gemaakt. Misschien kan de energietransitie onder gezag worden geplaatst van een nieuw op te richten nutsbedrijf. Wat de kosten betreft: de overheid kan sowieso goedkoper geld lenen dan de markt.

Klimaatsceptici houden evenveel van onze planeet als klimaatdrammers.

Maar steeds meer mensen voelen aan dat het groene businessmodel opbrengsten privatiseert, lasten socialiseert, en van energie een luxeproduct maakt. Daarom zeg ik: verlaat de groene puntbronnetjesjungle, en creëer weer een begaanbaar pad voor kernenergie. Ik denk dat onze energietransitie met tien kerncentrales, en energiebesparing, is gefikst.

Neem China als voorbeeld: daar lukt dit in één jaar!!

6 september 2019

Want het is zomer

Dat gevoel kent toch iedereen? Zou je zeggen, toch? Alleen de een roept: ‘help, klimaat slaat op hol!’ en de ander zegt: ‘wel genoeg drinken en goed smeren hoor!’ En verder lijkt het erop dat iedereen zijn vakantie gewoon door laat gaan en daar ook van geniet. Of het nu met het vliegtuig naar ‘ver weg’ is of met de fiets in Nederland: even tijd voor andere dingen en om de accu weer op te laden. Mijn aandacht heeft zich afgelopen periode gericht op enkele familiezaken, de Gemeenteraad Vijfheerenlanden, de twee muziekgezelschappen waaraan ik verbonden ben en enkele reisjes.

Rondreis Thailand was echt fantastisch! Lang weekend Efteling met kids en kleinkids was weer op een andere wijze prachtig en de korte trips naar o.a. Antwerpen bleken zeer de moeite waard. Nu druk met plannen van vervolgactiviteiten, waaronder ook de bestuurlijke zaken die via Innovistra meer aandacht krijgen. Gaat goed met vervolg op onderzoek naar de Gemeenschappelijke Regelingen, gaat goed met bestuurlijke activiteiten rond de Bouwloods en de Fietsenfabriek. Kortom: het bruist en da’s leuk. Tegelijkertijd: blijft voortaan altijd ‘vakantie’ en ook dat is erg leuk!!

Geplaatst 31 juli’19

GR is samen investeren!

Gemeenschappelijke Regeling vraagt om samen investeren!

Gemeenten realiseren hun doelen op verschillende wijzen: zelf doen, de realisatie bij een marktpartij uitbesteden, subsidie verstrekken, of in samenwerking met andere partijen -zoals andere gemeenten- uitvoeren. Jaarlijks besteden gemeenten ruim €10 miljard aan samenwerkingsverbanden.

Het overgrote deel in een vorm die alleen de overheid kent, een gemeenschappelijke regeling (GR). Een GR is een zelfstandige organisatie. Redenen om taken samen met andere gemeenten in een GR onder te brengen zijn efficiency, verwerven en bijeenbrengen van voldoende kennis en expertise, wettelijke regelingen en spreiding van politieke en financiële risico’s.

Ook al is samenwerken in een GR verleidelijk of noodzakelijk, het blijft complex. Want ook als de taken zijn ondergebracht bij een GR, blijft de gemeente verantwoordelijk voor de opdrachtverlening, de aansturing en de controle daarop. Dat verloop niet altijd succesvol.

De hamvraag bij uitbesteding aan een GR is hoe de gemeente effectief en kwalitatief invulling geeft aan die verantwoordelijkheid, aan de effecten en aan de resultaten. Uit het onderzoek, uitgevoerd door André van der Leest samen met Robert Hielckert, blijkt onder andere het volgende:

  • 40% van de onderzochte gemeenschappelijke regelingen kent jaarlijks budgetoverschrijdingen. Die moeten achteraf worden opgebracht door de gemeenten, ook al hebben zij daaraan vooraf geen toestemming gegeven.
  • Alle actoren – gemeenteraden, wethouders, ambtenaren en GR-en zelf – zijn van mening dat er onvoldoende inzicht is in de effecten (outcome).
  • De toegevoegde waarde van de GR motiveert de partners niet altijd om bij te dragen aan de samenwerking.
  • Hoe langer de GR bestaat en hoe meer gemeenten deelnemen, des te minder tevreden men is. Dat is verklaarbaar. De gemeente geeft een deel van zijn bevoegdheden aan een organisatie, waarin zij niet de volledige zeggenschap heeft. Er doen immers ook andere gemeenten mee, die ook een deel van de zeggenschap hebben. Iedere gemeente heeft dus het gevoel dat zij iets “weggeeft”.

Er is vaak sprake van een zekere spanning tussen de rollen. De gemeente heeft drie belangrijke rollen bij de GR:

  1. De gemeente is opdrachtgever/klant van de GR
  2. De gemeente is bestuurder en mede-eigenaar van de GR organisatie
  3. De gemeente is (met de raad) ook toezichthouder

De gemeente zal het beleid van de GR mede moeten bepalen in plaats van het exclusief zelf kunnen beslissen over het geheel. Dat mede-bepalen geschiedt veelal doordat wethouders of burgemeester deel uitmaken van het algemeen of dagelijks bestuur van de GR. In het bestuur van de GR moeten zij echter het belang dienen van de GR. Zij zitten daar niet als opdrachtgever maar als deelnemer en toezichthouder. Dat is de spagaat van de verantwoordelijke wethouder.

Er staat ook een spanning op de relatie met de Gemeenteraad, als orgaan dat invulling wil geven aan de behoeften van inwoners, maar feitelijk geen rechtstreekse zeggenschap heeft. Het politiek belang en daarmee de risico’s zijn groot. Immers de taken van die GR hebben vrijwel altijd rechtstreekse impact op de inwoners van de gemeente. Vaak gaat het om de uitvoering van taken die grote financiële verplichtingen en daarmee risico’s met zich mee brengen. De gemeente (de raad) is daarmee tevens de facto de toezichthouder op de GR.

Tussen de deelnemende gemeenten en de GR organisatie ontstaat ook spanning. Iedere gemeente wil door de samenwerking immers de eigen doelstellingen behalen en invloed uitoefenen. Dat vergt goede samenwerking met de GR en met andere gemeenten.

De conclusie van het onderzoek:

Goed samenwerken met de GR organisatie en met de andere gemeenten is leuk en noodzakelijk. Het is vooral hard werken. Nakomen van budgettaire afspraken, goede communicatie en effectmeting versterken bovendien het draagvlak voor een professionele gemeenschappelijke regeling.

Wilt u het uitgebreide rapport ontvangen? Stuur een mail naar info@innovistra.nl

Hoe verder?

Voor een optimale werking van een GR bieden wij ondersteuning op de volgende gebieden:

  • Kwaliteit van de samenwerking: de samenwerking vraagt onderhoud, evaluatie en continue ‘bij de les blijven’. Daarnaast moeten ook afspraken gemaakt worden over de te realiseren doelstellingen (opdrachtgeverschap), de aansturing en governance. Dit is de basis van de GR.
  • Financiële beheersing en risico’s: naast gebruikelijke rapportages worden ook de te verwachten ontwikkelingen in beeld gebracht o.a. m.b.v. big data
  • Resultaten: naast deelnemersaantallen ook de effecten in beeld: van output naar outcome.

Een afspraak voor een vrijblijvend gesprek om na te gaan welke ondersteuning mogelijk is kan via de mail of telefoon.

Innovistra

Drs André van der Leest MA

M.E.L. Westenburgstraat 13

4145 NB Schoonrewoerd

KvK nr: 67658687

W : www.innovistra.nl

E  : andre@innovistra.nl

M : 06 54318395

 

 

 

 

 

 

 

Basisonderwijs: Fit4thefuture?? (deel 2)

Gebaseerd op ideeën van Peter Diamandis en zijn whitepaper. Dat kun je hier downloaden.

Wat is er aan de hand?

In de vorige blog is al aangegeven wat de meest vervelende zaken zijn in het huidige basisonderwijs: het huidige basisonderwijs is voornamelijk gericht op het vervolgonderwijs, het is onderwijs voor de gemiddelde leerling, de relevantie is vaak zoek, er is géén plaats voor verbeelding en het is saai en vervelend. Het moet dus anders. Maar wat kun je daarvoor in plaats stellen? En vooral: hoedan?

De volgende vijf basisprincipes zouden leidend moeten zijn voor onderwijs op basisscholen zodat ze weer fit zijn voor de toekomst: fit4thefuture!

  1. Passie
  2. Nieuwsgierigheid
  3. Verbeelding
  4. Kritisch denken
  5. Mogelijkheden en geloof

Hoe zou het onderwijs er uit kunnen zien, gebaseerd op deze vijf basisprincipes?

Het nieuwe basisonderwijs zou zich in kunnen presenteren rond de volgende thema’s.

Thema 1: Passie. De basisschool moet de kinderen helpen bij het ontdekken van hun passie(s). Passie is een grote bron van interesse en opwinding, en is uniek voor elk kind. De sleutel tot het vinden van passie ligt in kennismaking en het opdoen van ervaring. Dat gebeurt nu ook al wel enigszins, in de vorm van ‘ouders voor de klas’ of een enkele excursie buiten de school. Dat kan in een wereld van YouTube en virtuele realiteit vele malen beter. Na een dergelijke eerste kennismaking kan het een vervolg krijgen in de realiteit zodat dit verbonden wordt met de virtuele realiteit. Wat zou er mooier zijn dan dat kinderen elke maand vertellen over hun nieuwste passie en dit delen met behulp van video ‘ s (of de VR-ervaringen) en uitleggen wat ze leuk vinden en wat ze hebben geleerd?

Thema 2: Nieuwsgierigheid. Nieuwsgierigheid is aangeboren bij kinderen maar wordt vaak verloren op later leeftijd. Jammer, want nieuwsgierigheid is vaak de drijvende kracht achter alle grote wetenschappelijke en technologische vooruitgang. Nieuwsgierigheid leidt, in combinatie met een experimenteren en het doen van ontdekkingen, tot nieuwe kennis en toepassingen.

Ook het proces van vragen en een hypothese stellen, uitvoeren van experimenten helpt bij het leren kennen van de wereld om je heen. Onderwijs waarbij kinderen leren experimenten te ontwerpen en uit te voeren en zelf tot conclusies laat komen is onderwijs dat tegemoetkomt aan de natuurlijke nieuwsgierigheid van kinderen. Het doel is om ze enthousiast te maken voor de mogelijkheden, hun fantasie en verbeelding te prikkelen en te laten denken over het mogelijk maken van dromen.

Thema 3: Verbeelding. Verbeelding gaat over meer dan toepassing en gebruik van technologie. Ook zoiets als empathie, omschreven als “het vermogen om te begrijpen en delen de gevoelens van de ander” is een vorm van verbeelding en hoort als een van de kritische vaardigheden thuis in het basisonderwijs. De nieuwe hedendaagse nieuwe tools versnellen dit proces nog eens. Virtuele realiteit is niet enkel over videogames meer. Kunstenaars, activisten en journalisten zien en gebruiken de potentie van technologie als een empathie-motor. Zo kan men kan de schijnwerpers richten op bijvoorbeeld een Ebola-epidemie of op het leven in de Gazastrook of in een oorlogsgebied in Syrië of de plasticsoep in de oceanen. De kracht van VR kan ook gebruikt worden in het onderwijs. Zowel leren m.b.v. VR alsook de kracht van VR zelf ervaren en daar kritisch mee omgaan bijvoorbeeld als het fake-nieuws betreft hoort thuis in het basisonderwijs van vandaag en morgen.

Thema 4: Kritisch denken. In een wereld waarin technologie een steeds grotere rol speelt is het essentieel om als kind te begrijpen hoe technologie werkt, om ermee vertrouwt te raken en tegelijkertijd kritisch te blijven op de mogelijke gevaren van technologie. Technologie en programmering of codering zijn de nieuwe “lingua franca” van morgen (vandaag?), die als gemeenschappelijk communicatiemiddel wordt gebruikt tussen mensen met verschillende moedertalen. In het basisonderwijs zullen de kinderen door spel en demonstratie hiermee om moeten leren gaan. Ook zal zo een verbinding gelegd moeten worden met exponentiële technologieën zoals rekenen, sensoren, netwerken, kunstmatige intelligentie, digitale productie, genetische manipulatie, vergrote/virtuele realiteit en robotica, om maar een aantal toepassingsgebieden te noemen. Let wel: het gaat er niet om dat de kinderen expert worden in elke technologie, maar dat ze de taal en de conceptuele achtergronden begrijpen van deze technologie om in de toekomst te kunnen gebruiken en toepassen. Daarbij is het belangrijk dat kinderen tegelijkertijd kritisch leren denken over de mogelijke gevolgen van deze toepassingen en over zowel gebruik als misbruik van technologie.

Thema 5. Volharding en geloof. Het omgaan met tegenslagen en teleurstellingen hoort ook bij het leren en opgroeien. Met geloof in eigen kunnen steeds opnieuw een poging doen totdat iets echt gelukt is, dat geeft de meeste voldoening! Deze volharing moet worden aangeleerd en het liefst op jonge leeftijd zodat het een ondersteuning is voor nieuwsgierigheid en passie. Daarbij kan het helpen om rolmodellen of andere voorbeelden te betrekken bij deze zoektocht. Niets gaat als vanzelf en alles vraagt vooral om doorzettingsvermogen. Het zoeken van oplossingen voor problemen zoals bijvoorbeeld voedselveiligheid, recycling, energie of mobiliteit is uitdagend. Kinderen moeten worden uitgedaagd om oplossingen te ontwikkelen.

Naast deze thema’s nog meer ‘hoedan’: bijvoorbeeld via Storytelling. Dwars door deze thema’s heen is er een vaardigheid die cruciaal is voor het onderwijs van morgen het goed en enthousiast kunnen vertellen van verhalen, Storytelling. Deze vorm van communicatie is een kernvaardigheid waarvan alle leerlingen hun hele leven gemak hebben en plezier aan kunnen beleven: het goed en interessant kunnen vertellen van verhalen. Daarbij is het van belang dat je kunt formuleren wat je precies bedoelt en kunt overdragen van wat, hoe, waar en wanneer m.b.t. een idee, van belang is en waarom dat voor eenieder zo is. Kortom: overtuigen met een krachtig en to-the-point verhaal kun je leren! Of het nu gaat om een korte pitch, een soort van TED-lezing of om wat diepgaander informatie: storytelling is van groot belang voor allen om zo volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving. Ook deze vaardigheid behoort tot het basisonderwijs van de toekomst!

Inrichting van het klaslokaal van de toekomst. Gebaseerd op het bovenstaande zal ook de inrichting van het klaslokaal fundamenteel moeten veranderen. Inmiddels zijn al enkele nieuwe technologieën bekend en worden ook op verschillende plaatsen al toegepast, behalve in de school ☹. Voor de tenminste de volgende nieuwe technologieën zal ruimte gemaakt moeten worden in het klaslokaal van morgen: Virtual Reality (VR), augmented reality (AR), 3D Printing (Additive Manufactoring, AM), Sensors & Netwerken (inclusief Internet of Things: IoT), Artificial Intelligence (AI) Kunstmatige intelligentie, robotisering en machine learning. Zowel de mogelijkheden en concrete toepassingen voor het leren komen daarbij aan de orde, alsook enkele gevaarlijke kanten zoals (zoek maar op:) ‘bummer’.

Hoe dat in de praktijk van het klaslokaal werkt en kan worden toegepast lees je in de volgende blog!

Geplaatst 3 november 2018

 

Basisonderwijs: Fit4thefuture?? (deel 1)

Het basisonderwijs is zeker in ontwikkeling en ja, er wordt gewerkt aan het bijstellen van het curriculum. Echter: in welke richting en met welke snelheid gebeurd dat? Is er een visie of plan? Of werkt elke school (weer) voor zichzelf? Ook ons prachtige vrije onderwijssysteem zou baat kunnen hebben bij een vleugje inspiratie. Vandaar deze blog. Gebaseerd op ideeën van Peter Diamandis en zijn whitepaper. Dat kun je hier downloaden.

Wat is er aan de hand?

De basisscholen worden momenteel afgerekend op een verscheidenheid aan problemen, maar dit zijn enkele van de meest vervelende:

  1. Vervolgonderwijs. Het traditionele onderwijssysteem adviseert, zeg maar gerust: bepaald, naar welk vervolgonderwijs een leerling gaat. Dat is gebaseerd op toetsen zoals de Cito-toets, maar ook op het opleidingsniveau van de ouders en de indruk van de leerkracht. Elke score die lager is dan het ‘gemiddelde’ betekent een doorverwijzingskans naar een lagere soort vervolgonderwijs.
  2. Onderwijs voor de gemiddelde leerling. De meeste klassen hebben een leraar voor klas die zich richt op de ‘gemiddelde’ leerling in de klas. Dat betekent strikt genomen dat de helft zich dus verveeld en dat de andere helft het niet kan volgen. Het model van ‘klassikale lessen’ door een leerkracht die zich richt op het gemiddelde is inmiddels achterhaald.
  3. Relevantie. Als ik terugdenk aan de basis- en middelbare school, besef ik hoeveel van wat ik leerde nooit echt nuttig was op latere leeftijd, en hoeveel van mijn kritische lessen voor succes ik noodgedwongen zelf moest oppikken. De lesstof sluit dan ook niet goed aan op wat je nodig hebt in het ‘echte leven’.
  4. Geen plaats voor verbeelding. Het onderwijs richt zich op het realiseren van vooraf vastgestelde doelen. Alleen het vooraf bepaalde antwoord is ‘goed’. Dat is vergelijkbaar met het stimuleren van tekenen met behulp van kleurplaten waarop je alleen binnen de lijntjes mag kleuren. De originaliteit en creativiteit van leerlingen wordt ontkent i.p.v. gestimuleerd. Er is geen tijd om af te wijken van het lesplan, ook geen ruimte voor gekke of inspirerende ideeën. Hoe kun je dan de fantasie van leerlingen stimuleren?
  5. Saaiheid en verveling. Leren op school is verworden tot een opdracht, is voor de meeste leerlingen saai en zonder betrokkenheid of emotie. De belangrijkste motivatie van menselijke leren, nl. passie, ontbreekt. De kinderen wordt geleerd te ‘luisteren’, ‘stil te zijn’, passief in de klas te zitten en feiten en cijfers te reproduceren. Ze vervelen zich en krijgen een hekel aan leren. Het systeem creëert zijn eigen dropouts.

Het moet dus anders. Maar wat kun je daarvoor in plaats stellen? En vooral: hoedan?

De volgende vijf basisprincipes zouden leidend moeten zijn voor onderwijs op basisscholen zodat ze weer fit zijn voor de toekomst: fit4thefuture!

  1. Passie. Je staat er versteld van hoeveel mensen géén doel of missie voor zichzelf in gedachten hebben. Slechts weinigen hebben iets van een roeping of uitdaging waarvoor ze elke ochtend uit bed komen. Terwijl juist het meest inspirerende hierbij een ware passie is! Het creëren van een onderwijssysteem gericht op gepassioneerde kinderen is essentieel voor de toekomst. Kinderen van 5 of 6 jaar oud zouden we moeten ondersteunen bij het vinden van hun passie of doel. Ze zouden iets moten leren kennen wat uniek is, waar ze zich in kunnen ontwikkelen en uiten en wat ze een reden geeft om verder te gaan. Op dezelfde wijze als een ruimtevaart-missie of vroeger ‘Star Trek’ mijn fantasie prikkelde en ideeën tot ontwikkeling bracht over wat er allemaal mogelijk zou moeten zijn. Dat leidde uiteindelijk tot een passie voor verder leren.
  2. Nieuwsgierigheid. Nieuwsgierigheid is aangeboren bij kinderen, maar de meeste volwassenen hebben het helaas in de loop van hun leven verloren. Jammer is dat wel. Zeker in de wereld van nu met nieuwe technologieën, robots en kunstmatige intelligentie is nieuwsgierigheid een eerste levensbehoefte. Het opvoeden van kinderen op een wijze die juist hun nieuwsgierigheid stimuleert, die het voortdurend stellen van vragen en het uitvoeren van ‘wat-als’ experimenten bevorderd zou juist als iets heel waardevols moeten gelden. In een tijd van machine-learning, big data als een enorme bron van gegevens en een wereld vol met biljoenen sensoren zou juist de kwaliteit van hun vragen het belangrijkst moeten zijn.
  3. Verbeelding. Ondernemers en visionairs maken een voorstelling van de wereld (en van de toekomst) waarin ze willen leven. Kinderen doen dat ook en zijn van nature creatief en gericht op dit soort verbeelding. Het is van cruciaal belang dat zij beseffen hoe belangrijk en bevrijdend fantasie en verbeelding zijn.
  4. Kritisch denken. In een wereld vol met vaak tegenstrijdige ideeën, ongegronde claims, misleidende krantenkoppen, negatief nieuws en verkeerde informatie, helpt het leren van de vaardigheid ‘kritisch denken’ om het juiste signaal tussen alle ruis te vinden. Dit principe is misschien het moeilijkst om kinderen te onderwijzen. De vraag ‘is dat wel zo?’ is daarbij zeer belangrijk.
  5. Mogelijkheden en geloof. Mogelijkheden en geloof, ook wel als ‘grit’ gedefinieerd, is belangrijk om met passie en doorzettingsvermogen doelstellingen na te streven op lange(re) termijn. Doorzettingsvermogen komt niet als vanzelf maar moet worden aangeleerd en gestimuleerd. Leer kinderen om niet op te geven. Leer ze om te blijven proberen en opnieuw aan de slag te gaan met nieuwe ideeën, gericht op iets waarvoor ze echt gepassioneerd zijn. Het moet een mate van koppigheid worden.

Hoe zou het onderwijs er uit kunnen zien, gebaseerd op deze vijf basisprincipes?

Dat en meer in de volgende blog en uiteraard in het bronpaper van Peter Diamandis.

 

Passend onderwijs passé!

Passend onderwijs passé!

Afgelopen jaren is gewerkt aan de invoering van passend onderwijs. Wat dat is?

In Jip-en-Janneke taal: je zet de kinderen met niet al te grote problemen gewoon bij de anderen in de klas. Deze probleemkinderen brengen wat extra geld mee in een zg. ‘rugzakje’ en dan geeft je als school wat extra begeleiding. Dan hoort zo’n kind er dus gewoon bij! Probleem opgelost, toch?

Nou, nee dus!

Deze kinderen vragen zoveel extra’s van de school en de leerkracht dat dit alles ten koste gaat van de overige leerlingen. Ook worden probleemkinderen met gedragsproblemen niet door de klas opgenomen en aangepast, integendeel: het blijven als regel stoorzenders en zetten de klas op stelten! Het tegenovergestelde van wat de bedenkers hadden bedacht. Slecht idee dus?!

Ja was eigenlijk al vóór de start, in de ‘bedenkfase’ een slecht idee!

Ook uit de berichten sinds de invoering blijkt zonneklaar: het is gewoon een SLECHT IDEE! Het concept DEUGT NIET! Passend onderwijs is gebaseerd op een politiek tekentafel model dat met de beste bedoelingen wordt ‘uitgerold’ over het onderwijs en waar meer nadelen dan voordelen aan vastzitten. En wel voor ALLE betrokkenen: de kinderen op de eerste plaats, maar ook de leerkrachten (worden er stapelgek van) en de school: slechte resultaten!

Hoe komt dat nou toch? Het was goed bedoeld, toch? Alle leerlingen op basis van inclusiviteit op dezelfde school, bij elkaar in dezelfde groep en klas. Allemaal gelijk, of tenminste ‘gelijkwaardig’, dat was het idee.

Wat is ‘Passend onderwijs’ (PO) dan precies?

Passend onderwijs betekent dat in principe ALLE leerlingen naar dezelfde school gaan. Dus ook de kinderen met (hou je vast): lichamelijke handicaps, leer- en gedragsproblemen, psychische stoornissen, leerlingen die Leerweg Ondersteunend Onderwijs: LWOO (wie verzint er nu weer zoiets?) nodig hebben enzovoort, enzovoort. De adepten van PO willen maatwerk voor ELKE leerling!

Op de website www.passendonderwijs.nl staat de volgende beschrijving:

Alle kinderen verdienen een zo passend mogelijke plek in het onderwijs. Onderwijs dat leerlingen uitdaagt, dat uitgaat van hun mogelijkheden en rekening houdt met hun beperking. Kinderen gaan, als het kan, naar het regulier onderwijs. Zo worden ze zo goed mogelijk voorbereid op een vervolgopleiding en op een plek in de samenleving. Het speciaal onderwijs blijft bestaan voor kinderen die daar het best op hun plek zijn.’

En in een toelichting:

‘Passend onderwijs legt een zorgplicht bij scholen. Dat betekent dat zij ervoor verantwoordelijk zijn om alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een goede onderwijsplek te bieden. Daarvoor werken reguliere en speciale scholen samen in regionale samenwerkingsverbanden.’

Het passend onderwijs is behoorlijk idealistisch qua opzet. Het is een idee van mensen met de beste bedoelingen die de achterstanden van leerlingen van kansarm in kansrijk willen omvormen. Echter zonder zich goed rekenschap te geven van de haalbaarheid van dit ideaal en van de realiseerbaarheid door het onderwijs zelf. De gedachte is: je gooit er gewoon een (rug)zak geld tegenaan en dan komt het wel goed! Geen enkele onderbouwing van deze aanpak werd geleverd.

Er is géén wetenschappelijk onderzoek beschikbaar waaruit blijkt dat deze onderwijsfilosofie goede leerresultaten oplevert. Nu is er dan ook stevige kritiek op deze onderwijsvernieuwing door deskundigen die stellen dat grootschalige onderwijsvernieuwingen evidence-based dienen te zijn.

Idealisten aan het roer dus, dan krijg je dit: men wil minder bureaucratie, de goede docenten voor de klas en geen thuiszitters. In 2014 is gestart met de invoering en de resultaten tot dusver zijn op zijn minst twijfelachtig. Althans volgens de officiële kanalen.

Belangrijkste conclusies:

  1. De doelstellingen zijn niet gehaald: nog steeds duizenden thuiszitters, nog steeds uitval naar speciaal onderwijs, nog steeds geen goede behandelplannen voor moeilijke leerlingen;
  2. Docent wordt overvraagd: docenten zijn (1) onvoldoende geschoold: eigenlijk moet je orthopedagoog zijn om dit soort op- en begeleidingsprogramma’s te kunnen opstellen en uitvoeren. Docenten hebben ook (2) onvoldoende tijd om de begeleiding van de leerlingen goed uit te kunnen voeren, nog even los van alle rompslomp die erbij komt kijken aan administratief gedoe.
  3. De leerling is uiteindelijk de dupe. Deze wordt niet alleen matig begeleid op basis van een matig plan, maar het kind leert zo ook niet om op basis van reflectie en inschatten zelfstandig te leren. Integendeel: dit soort adaptaties moeten overgedragen worden naar volgende scholen, naar het vervolgonderwijs en uiteindelijk naar zowel toekomstige werk- als privéomgevingen. Het levert gehospitaliseerde kids op!

Hoe weet ik dat nou?

Op basis van kennis via allerlei studies, (zie: https://innovistra.nl/over/ ) gecombineerd met tien jaar ervaring als praktijk-, vaktheorie- en muziek-leerkracht op een school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK), verbonden aan een z.g. vakinternaat. De helft van de kinderen kwam van de kinderrechter, de andere helft van de kinderbescherming. Klassengrootte maximaal 12 leerlingen. Veel gedragsproblemen, leerproblemen. Ook veel medicijngebruik. En vele, vele mislukkingen per kind reeds achter de rug.

Voor deze kinderen moest ik zowel individuele leerplannen maken en uitvoeren, maar ook socialiseringsplannen daarbij maken zodat deze kinderen zowel vakmens werden alsook weer terug konden in een ‘normale’ sociale omgeving. Een andere keer meer hierover…

Mijn resultaten met en bij deze kinderen?

Grofweg kwam 1/3 goed terecht! Dus slechts één van de drie werd vakmens, kreeg een baan en ging voor ‘huisje boompje beestje’.

Dan was er 1/3 van de leerlingen die een terugval kreeg in het oude milieu en dito gedrag. Ging daarna vaak van kwaad tot erger, inclusief criminaliteit.

En tenslotte was en ook nog zo’n 1/3 deel van de groep die voortijdig aan zijn einde kwam: ongeluk, zelfdoding, overdosis etc. etc.

En deze doelgroep willen de idealisten van passend onderwijs bij de reguliere kinderen in het normale onderwijs stoppen? Dom, dom, dom!! Ja eigenlijk onverantwoord is deze aanpak. Gedoemd om te mislukken!

Voor deze groep geldt nu meer dan ooit:

Beter een normale leerling in het speciaal onderwijs dan een speciale leerling in het normale onderwijs. Dit laatste is opgetekend uit de mond van de doelgroep en hun ouders…..

Wat mij betreft is dus: Passend onderwijs passé!

Geplaatst 20 juni’18

 

O&O-fondsen in gevarenzone

Vele sectoren en bedrijfstakken kennen opleiding- en scholingsfondsen, de O&O-fondsen genoemd. Soms ook bezig met de arbeidsmarkt en instroombevordering, maar wel met de nadruk op scholing.

In deze fondsen gaat veel geld om, vaak tientallen miljoenen per jaar. De inkomsten komen tot stand via een Cao-afspraak, waarin is afgesproken dat de bedrijven een bepaald percentage van de loonsom afdragen aan dit fonds. Bedrijven die daadwerkelijk scholing uitvoeren of stagiaires begeleiden of leerwerkplekken beschikbaar stellen kunnen dan een bijdrage in de kosten aanvragen bij het fonds. Duidelijk zo?

Van wie is het geld?

De werkgevers en vakbonden in de sector zeggen simpelweg: dat geld is van ons! Immers, wij maken de Cao-afspraak en wij regelen de inzet van deze gelden voor de scholingsactiviteiten en zo meer.

En daar gaat het fout.

Het geld is NIET van de sociale partners. Huh…? Hoe kan dat?

Heel simpel: elke Cao moet door de overheid, lees ministerie van sociale zaken, algemeen verbindend worden verklaard, ge-AVV’t worden. Pas dan is er een wettelijke verplichting voor alle bedrijven in die sector om de cao uit te voeren, ook t.a.v. de scholingsafdracht. Geen AVV, geen geld! Soort van belastinggeld dus.

Anders gezegd: als de overheid dit op een andere wijze wil regelen en inzetten, dan kan dat!

En de overheid wil dat! Daarover zo meer!

Wat doen die O&O-fondsen met hun geld?

De meeste O&O-fondsen zetten al hun middelen in voor het stimuleren van instroom (promotie) en voor het uitvoeren van opleidingen en (bij)scholing. Elk fonds heeft daarvoor een eigen reglement dat het best past bij hun sector. Sommige sectoren, met name waar veel buitenactiviteiten zijn zoals de bouw, schilders, zonwering etc., concentreren de scholing in de winterperiode. Bij anderen ligt de nadruk vooral op de bijscholing van bestaand personeel, met name in de sectoren die met Smart Industrie te maken hebben. En er zijn ook fondsen die niet veel activiteiten verrichten en soms ook erg ruime reserves hebben.

Let wel: reserves zijn nodig, immers als er een keertje niet op tijd een nieuwe Cao-afspraak is gemaakt, gaan de verplichtingen van de fondsen gewoon door. Reserves voor 1 a 2 jaar zijn zeker nodig.

Wat wil de overheid?

Kort en goed: de overheid wil een individuele leerrekening!

Bij een meerderheid van de politieke partijen, en op dit moment bij ALLE regeringspartijen, staat in hun programma dat het goed zou zijn als er een individuele leerrekening zou komen voor alle werknemers:

  • CDA: ons voorstel voor individuele scholingsbudgetten vergroot de kans op werk voor oudere werknemers.
  • D66: wij willen dat werknemers zelf en met hun werkgever nadenken over hun positie op de arbeidsmarkt en hun inzetbaarheid – binnen het bedrijf en daarbuiten. Daarvoor maken we middelen vrij. De ombuiging van sectorgebonden opleidingsfondsen naar een individueel scholingsbudget,
  • VVD: Daarnaast willen we dat de sociale partners de sectorale ontwikkelfondsen omzetten naar een nationaal scholingsfonds.
  • CU: De ChristenUnie zet zich in voor een scholingsbeurs voor werkenden die een beroepsopleiding hebben gevolgd.

De eerste voorstellen hiertoe zijn reeds in ontwikkeling.

De gelden van de O&O-fondsen worden hier nadrukkelijk bij betrokken, waarbij sommige politici al hebben laten weten dat ‘de potten met goud van deze fondsen’ nu eindelijk een goed en vooral breed moeten worden ingezet.

Reactie van de fondsen; ‘wij van WC-eend…’

In reactie op deze signalen roepen sommige O&O-fondsen luid en krampachtig: “Wij doen heel goed werk! En niet alleen voor de eigen sector!”. Dé facto klopt dat ook wel, alleen weet niemand wat deze fondsen doen, zeker de politici weten dat niet en willen het ook niet weten. Tegelijkertijd is het een signaal van een afzender met een belang die roept ”Wij van WC-eend bevelen aan: WC-eend!”. Dat wordt niet serieus genomen.

In een ultieme poging duidelijk te maken hoe goed de O&O-fondsen bezig zijn organiseert een aantal fondsen ‘op vrijdag 6 april 2018 een conferentie voor politici en beleidsmakers, waarin ze laten zien wat ze doen en wat hun meerwaarde is. Doel is om te kijken waar samenwerking mogelijk is, waar belemmeringen zitten en om te komen tot concrete afspraken.’

Dit is opnieuw ‘to little – to late’!! Er is veel meer nodig dan een conferentie over het ‘bestaansrecht’ of ‘nut’ van de O&O-fondsen.

De O&O-fondsen en O&O-organisaties worden bestuurd door sociale partners, werkgevers en werknemersorganisaties. Wat vinden zij van deze ontwikkelingen?

 

De vakbonden:

Het CNV: “Het CNV pleit daarbij voor een individueel ontwikkelingsbudget voor iedere werkende, zodat je zonder al te veel rompslomp en bureaucratie zelf de verantwoordelijkheid voor je loopbaan kunt nemen”.

De grootste vakbond, de FNV heeft een genuanceerder standpunt: “Een nationale scholingsregeling, waarmee met behulp van cofinanciering vanuit de overheid collectieve sectorale- en regionale initiatieven worden versterkt. Extra ruimte en middelen voor het publiek bekostigd onderwijs voor het ontwikkelen van nieuwe vormen van post initieel leren en een onderwijsaanbod voor kwetsbare werknemers. Faciliteer vouchers, leerrekeningen en trekkingsrecht op een eigen budget – Recht op het leren van basisvaardigheden. Versterking van de rol van O&O-fondsen”.

Vakbond De Unie: geen standpunt over kunnen vinden.

Duidelijk is: de vakbonden hebben de O&O-fondsen al vaarwelgezegd!

 

En de werkgevers?

Gaat toch om ‘hun geld’ zoals ze zelf altijd zeggen? Opgeteld toch al gauw enkele honderden miljoenen euro’s per jaar ….

Een reactie van de werkgeversorganisaties is niet of nauwelijks merkbaar. Zo komt de Koninklijke Metaalunie niet verder dan een blog: ‘O&O fondsen nuttig’. Met de aankondiging dat ‘de O&O-fondsen in april een conferentie organiseren over het nut van dit soort sectorale fondsen’.

De voorzitter van een van de grootste fondsen geeft in een artikel aan dat: ‘Feiten tellen, een discussie is prima, zolang die maar op de feiten is gebaseerd. De meeste O&O-organisaties keren hun scholingsbudget elk jaar weer in zijn geheel uit en slagen daarmee in een belangrijk onderdeel van hun opdracht: de scholingsdrempel voor werknemers verlagen door een financiële bijdrage.’

Klopt helemaal, maar het zijn juist NIET de FEITEN die tellen, maar de BEELDVORMING.

Andere reacties? Kan ik heel kort in zijn: FME: niks, Bovag: niks, Uneto VNI: niks en zo kan ik nog wel even door gaan.

De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat het óf niet doordringt tot de werkgevers dat hun scholingsfondsen op punt van opheffen staan, of dat het ze niks interesseert.

 

Is er een kans dat de O&O-organisaties blijven bestaan?

Als je bovenstaande analyseschets goed tot je laat doordringen is eerlijk gezegd die kans nagenoeg nihil!

In organisatieontwikkelingstermen gezegd: de O&O-organisaties bevinden zich in de fase van ‘neergang’: “kan alleen als de organisatie de signalen om het roer om te gooien niet tijdig heeft gekregen, of genegeerd. Als gevolg daarvan zal uiteindelijk de organisatie moeten sluiten, met alle personele gevolgen van dien.”

 

Is er een oplossing?

Een soort van ‘doorstart’ denkbaar?

Jazeker! Daartoe zijn best reële mogelijkheden aanwezig.

Hoedan?

Tsja, de analyse hierboven was gratis …….

 

Interesse?

Bel of mail me!

 

 

 

Regionale beroepsopleidingen hebben de toekomst

Het beroepsonderwijs is aan een stevige herziening toe.

Niks nieuws: herziening is in het beroepsonderwijs een continue proces. Als de beroepspraktijk verandert, moet het beroepsonderwijs daar snel werk van maken. Tuurlijk lopen de opleidingen altijd achter de praktijk aan, maar het is wel zaak om de ontwikkelingen zo kort mogelijk te volgen.

En daar is nu een probleem ontstaan dat ook nog eens steeds groter wordt. De ontwikkelingen in de beroepspraktijk gaan zo snel: da’s niet meer bij te houden voor het beroepsonderwijs. Tenminste: als het beroepsonderwijs de bestaande wijze van programmeren en uitvoeren blijft volgen.

Hoe gaat dat dan nu?

De kennis en kunde die nodig is om een mbo-diploma te halen leggen onderwijs en bedrijfsleven (waaronder de techniek) samen (in de Samenwerkingsorganisatie Onderwijs en Bedrijfsleven) vast in kwalificatiedossiers. Zo weten bedrijven dat ze met een gediplomeerde mbo’er een goede starter in huis halen die in de jaren die daarvoor nodig zijn, geleerd heeft wat nodig is.

Klopt, maar dat duurt allemaal véél te lang! Het achterhalen van ontwikkelingen in de beroepspraktijk, het bespreken met branches/sectoren en de scholen in allerlei commissies, het schrijven, bespreken en vaststellen van aanpassingsvoorstellen duurt al gauw enkele jaren. Dan is het programma gereed voor de nieuwe instroom die vervolgens pas binnen 2 of zelfs 4 jaar afstudeert en met een diploma op de arbeidsmarkt komt. Dus laten we zeggen: gemiddeld 6 jaar nadat een aanpassing nodig werd gevonden komt de eerste leerling beschikbaar met de nieuwe kennis en vaardigheden.

Iedereen begrijpt dat deze termijnen véééél te lang zijn. De beroepspraktijk is inmiddels al weer drie keer gewijzigd en de leerlingen worden volgens deze aanpak ALTIJD opgeleid voor het verleden. Ja, ik weet wel, in het ene beroep gaat dat snel, soms zelfs heel snel, terwijl andere beroepen minder snel veranderen. Afgelopen jaren is getracht met keuzedelen nog wat flexibiliteit in de programma’s aan te brengen, maar dat is to little to late! Was al achterhaald toen het een jaar geleden werd ingevoerd. Want te weinig wordt onderkend dat we niet leven in een tijdperk van verandering, maar in een verandering van tijdperk! Daar is deze systematiek volstrekt niet op berekend en ook niet voor ontworpen.

Hoe zou het moeten?

Het moet dus anders, zowel in de onderwijsprogrammering als in de uitvoering en kwaliteitsborging.

Kleinschaliger, kort cyclisch, afgestemd op de vereisten van de steeds sneller veranderende beroepspraktijk. Het beroepsonderwijs moet opnieuw worden ‘uitgevonden’ en wel in de regio, in een directe samenwerking tussen de school en de bedrijven.

Hoe dan? Zo dus:

  1. Moderniseer het programma! Ga uit van de werkelijke vraag bij de regionale bedrijven (de ‘waarom’-vraag). Zorg dus voor menskracht van zowel onderwijs als bedrijfsleven (O&O-fondsen, bedrijfstakadviseurs etc), als ook S-BB om deze activiteit goed gecoördineerd uit te voeren;
  2. Maak een structurele samenwerking met de regionale bedrijven (PPS-constructie) en laat deskundige vakmensen de inhoud overdragen (wat). Leerkrachten voor de organisatie (hoe);
  3. Gebruik machines en outillage van bedrijven voor ‘het echie’, hetzij IN het bedrijf of in een gezamenlijke regionale opleidingsfaciliteit;
  4. Zorg voor simulatiemiddelen in de school: software, modellen, robots, AI, Augmented Reality etc.
  5. Breng de ontwikkeling per leerling in kaart en in beeld: liever een goed portfolio als start van een mooie carrière dan een ‘eenmalig’ diploma.
  6. Maak afspraken over wederkerig onderwijs voor ALLE vakmensen in het bedrijf / de bedrijven.
  7. Train de leerkrachten voor deze systematiek (verplicht!) en neem dat op in het lerarenregister als basis voor extra beloning

 

Nog meer (gratis!) ideeën?!

  • Introduceer freelance teams van bedrijf(tak)adviseurs en enquêteurs van scholen en S-BB: Deze kunnen voor een regio, voor één of enkele scholen / ROC’s zowel de advisering op zich nemen van werkgevers & werknemers in de betreffende sector, als ook gericht op zoek naar relevante ontwikkelingen die in het programma opgenomen kunnen of moeten worden.
  • Inventariseer gelijktijdig en continue de mogelijkheden van personele ondersteuning vanuit de bedrijven (instructeurs of docenten), en het gebruik van machines en outillage bij de bedrijven. De regie kan dan bij de scholen/ ROC’s blijven;
  • Denk na over meerdere kwalificatie-levels per beroep naast elkaar. Bijvoorbeeld: (1) direct en nu inzetbaar in het bedrijf, (2) opgeleid voor morgen en (2) toekomstgericht opgeleid. Zoek de aansluiting bij de vraag vanuit de bedrijven. De matching en herkenbaarheid is van belang voor beiden;
  • Maak onderscheidt tussen landelijk en regionaal:

Een landelijk programma maakt gebruik van de ‘oude’/bestaande wijze van programmering en uitvoering, kent één landelijk examen en één diploma.

Een regionaal programma is een maatwerkprogramma, gebaseerd op de concrete wensen & eisen van de regionale bedrijven. Wordt uitgevoerd door school&bedrijf in nauwe samenwerking, met instructeurs vanuit de bedrijven die met kennis van zaken de nieuwe technologieën kunnen aanleren. De kwaliteitsborging )i.p.v. examinering vindt plaats op basis van een modelopdracht in de praktijk die tevens een ‘proof of concept’ is. De kwalificatie wordt vastgelegd in een meegroeiend portfolio waarin testresultaten, foto’s, vlogs etc. kunnen worden opgenomen.

 

Welke grootste belemmeringen zijn er dan?

De grootste belemmering is het beroepsonderwijs zelf. Als je daar de vraag zou stellen: “Wie wil er verandering?” krijg je alle vingers in de lucht. Echter op de vraag: “Wie wil er veranderen?” blijft het opmerkelijk stil. Eerder zijn allerlei opmerkingen te verwachten waarop het allemaal NIET KAN of NIET NODIG is of zelfs NIET PAST en NIET REALISEERBAAR is dan dat de volle aandacht uitgaat naar echte innovatie. Terwijl dat wel heel hard nodig is.

En nee, de bedrijven zijn er ook nog niet. Ook die moeten een behoorlijke slag maken en kunnen niet simpelweg naar de scholen wijzen en roepen om ‘meer vakmensen’ als ze dat even goed uitkomt.

Het regionale beroepsonderwijs is een zaak van co-creatie en co-productie. Dat zou de bedrijven aan moeten spreken. Hun roep om vakmensen begint in het eigen bedrijf en is ook de verantwoording van de bedrijven zelf. De bedrijven moeten bereid zijn hun BESTE VAKMENSEN in te zetten voor het opleiden van de nieuwe generatie vakmensen. In goed overleg met het ROC / de school.

Als dat een goede invulling krijgt hebben de regionale beroepsopleidingen de toekomst en kunnen de beroepsopleidingen volledig gericht worden op het toekomstige vakmanschap.

Dat is geen luxe, dat is noodzaak!

Succes!

Hulp nodig? Call me!