Vertrouwen terug in de overheid?

Hoedan??

Nogal ambitieus wellicht om hierover een mening te ventileren, maar toch. Hoogste tijd voor een koersverandering en terug naar de basis van het openbaar bestuur, gebaseerd op vertrouwen over en weer van burgers en overheid en een nieuw ‘sociaal contract’ voor de komende tijd. Een blog is tekort om een uitgebreide beschouwing met onderbouwingen neer te zetten. De meeste zaken stip ik dan ook kort aan, met verwijzing naar bronnen en naar denkers van (meer) niveau 😉.

Volkssoevereiniteit of bestuurlijke elite?

Elk land krijgt het bestuur dat het verdiend, toch? Bestuurlijk Nederland is steeds in ontwikkeling. In de afgelopen decennia is de politiek-bestuurlijke samenstelling van Nederland geleidelijk veranderd van een ‘Volkssoevereiniteit’ in een ‘Bestuurlijke Elite’.

Wat zijn de kenmerken van deze politiek-bestuurlijke vormen?

De term ‘Volkssoevereiniteit’ wordt gebruikt om aan te duiden dat het volk van een staat of land de hoogste macht heeft en niet een erfelijke koning. Het volk vertrouwt de staatsmacht toe aan een gekozen regering. Daarin heeft het volk het recht om eigen bestuurders aan te stellen en is de wil van het volk de bron van het staatsgezag. In Nederland kennen we een volksvertegenwoordiging gebaseerd op een vertegenwoordigende democratie, i.t.t. bijvoorbeeld Zwitserland dat een stelsel van directe democratie[1] kent. Bestuurders die vanuit het volk regeren stellen de belangen van het volk voorop. Óók bij het maken van internationale afspraken staat dit belang voorop en wordt aan het volk rekening en verantwoording afgelegd.

De term ‘bestuurlijke elite’ wordt gebruikt om aan te duiden dat er slechts bepaalde, selectieve groepen zijn van waaruit de bestuurlijke functies worden ingevuld. Bestuurders die op deze wijze worden aangesteld komen voort uit de politieke partijen, via veelal universitaire studies en hebben bepaalde opvattingen over wat goed is (of zou zijn) voor Nederland. Vanuit dit gedachtegoed worden regeerprogramma’s, begrotingen, fiscale regels etc. in wet- en regelgeving vastgelegd en vervolgens door de 2e en 1e Kamer geloodst, waarbij de optelsom van de stemmen van de achterliggende partijen bepalend is voor de uitslag.

In Nederland regeert een bestuurlijke elite. In 2006 bestond de bestuurlijke elite nog voor driekwart uit professionals gelinkt aan VVD, CDA of PvdA, met D66 en GroenLinks op het vinkentouw. Nu is D66 het best vertegenwoordigd, gevolgd door VVD en PvdA. Het CDA heeft sinds 2006 veel van haar invloed onder de Nederlandse elite ingeleverd. De Nederlandse bestuurlijke elite plaatst zichzelf vaker op de sociaaleconomische linkerflank (47%) dan rechterflank (21%). Er is sprake van een sterke verschuiving naar links wat betreft sociaaleconomische onderwerpen. Hiermee is de elite iets linkser geworden dan de Nederlandse kiezers, van wie 44 procent zich sociaaleconomisch links noemt en 30 procent rechts. Kenmerkend voor deze bestuurlijke elite is dat met denkt en handelt vanuit een zelfbedacht gevoel voor morele superioriteit en vanuit een globaal wereldbeeld. Grenzen zijn niet meer van deze tijd en Nederland is te klein voor hun ideeën.

Op dit moment, juli 2023, is de elitaire regering demissionair en is er een sterke opkomst van partijen die weer terug willen naar de Volkssoevereiniteit. Gezien de opkomst van partijen als BBB, JA21 en de reeds jarenlange steun voor de PVV lijkt het erop dat de Volkssoevereiniteit steeds meer aanhang krijgt. De steun voor (het beleid van) de huidige bestuurlijke elite is tanende, waarbij de vele crisissen zeker een rol spelen.

Nu, 22 aug’23, is er een nieuwe partij bijgekomen en wel van Pieter Omtzigt: Nieuw Sociaal Contract (NSC). De eerste berichten hierover lijken een verdere onderbouwing van hetgeen in deze blog is getracht weer te geven. Pieter geeft dat als volgt weer: ‘Onze hoofdthema’s zijn duidelijk en zullen geen verrassing zijn: goed bestuur en bestaanszekerheid. Van de nieuwe bestuurscultuur is bar weinig terechtgekomen. En zolang het bestuur in Nederland blijft functioneren zoals het nu doet, zonder checks and balances, dan blijven we de verkeerde besluiten nemen en lossen we geen van de crises waarin we zitten op. Daarom hebben we tien heel concrete plannen uitgewerkt, van een grondwettelijk hof tot een nieuw kiesstelsel, van beter toezicht tot minder voorlichters.’ Zie verder: https://pieteromtzigt.nl/ . 

Nederland is toe aan een herordening van haar sociale landschappen om tot een nieuw evenwicht te komen. Daar past vooral oprechte nieuwsgierigheid bij de huidige en nieuwe bestuurders en ook een zekere mate van nederigheid, ondanks behaalde persoonlijke resultaten en eigen verdiensten. Dat je niet zelf de maat der dingen bent, noch jouw referentiekader de enige echte is. Komen tot dialoog is een eerste vereiste, waarbij je een discussie kunt winnen, maar elkaar tegelijkertijd kunt verliezen.

Democratie

In Nederland kennen we een volksvertegenwoordiging en kunnen we als regel één in de vier jaar stemmen om de samenstelling van de bestuurlijke organen te bepalen zoals de 2e Kamer, Provinciale Staten, Waterschappen, Gemeenteraad  etc. Als een kabinet valt komen er tussentijdse verkiezingen.

Op basis van de verkiezingsuitslag wordt vervolgens een bestuur samengesteld.

Echter, stemmen is géén kiezen!

Als regel blijkt dat Nederland in meerderheid stemt voor een toch wel rechts-van-het-midden gelegen koers, maar dat de politici er via uitsluiting (van o.a. PVV, FvD etc.) en ‘stemmen tellen’ er graag hun eigen werkelijkheid van maken. Omdat het kan, niet omdat het moet. In dit proces worden de ‘stemmers’ op een partij die in de oppositie komt vaak gemarginaliseerd of zelfs genegeerd. Het begin van polarisatie!

Natuurlijk is het gewenst dat het bestuur effectief kan regeren en een (regeer)programma opstelt dat kan rekenen op een meerderheid in de 2e Kamer of in een van de andere bestuurlijke organen.

Dat lijkt erg eenduidig, maar hier begint de invulling van de democratische besluitvorming bijzondere trekjes te krijgen. Op zoek naar een meerderheid worden partijen en programma’s gebruikt om via compromissen te komen tot een regeerakkoord. In dit proces worden niet zelden teksten geformuleerd die vaag zijn, bewust voor meerderlei uitleg vatbaar, zodat alle deelnemende partijen zich ‘erin kunnen vinden’. Dit proces van besturen doet zich ook voor in het opstellen van akkoorden en zelfs wetten, zowel nationaal als internationaal: (te) vage teksten waar men zich in kan vinden of achter kan verschuilen en waarmee de uitvoerende macht aan de slag kan gaan. Dit heeft desastreuze gevolgen voor de verder uitvoering van de regelingen en doet verder afbreuk aan het democratische proces van het gehele bestuur. Op de eerste plaats doordat de grote minderheid van de oppositie binnen een bestuursorgaan niet wordt gehoord of geen gehoor krijgt in de uiteindelijke bestuurlijke wet- en regelgeving. Op de tweede plaats omdat deze werkwijze de weg vrijmaakt voor typische invullingen van de democratie met veel lobby-werk (lobbycratie) of juist door beoordeling en invulling achteraf door juristen en rechters (juristocratie). Dat heeft desastreuze gevolgen voor het democratische proces.

Lobbycratie

Bij een lobbycratie wordt de democratie geweld aangedaan doordat de stem en belangen van bepaalde groeperingen extra benadrukt wordt en zo mede de koers van het beleid bepaald.

Tabaksindustrie, Shell, VNO-NCW, Vakbonden, Milieubeweging, Greenpeace ….

Zo was bijvoorbeeld het voorstel tot afschaffing van de dividendbelasting, waarvoor Rutte in 2017 pleitte, een voorbeeld van de effecten van de lobbycratie. De NOS kopte: ‘Dankzij Mark Rutte en de dividendbelasting weten we: de lobbycratie dicteert de democratie’.

Ander voorbeeld is de invulling van het stikstofbeleid en de nu ontstane stikstofcrisis. Deze is te wijten aan de lobby van natuur- en milieuorganisaties, naast een gebrek aan (elementaire) kennis over stikstof en de gevolgen hiervan voor de natuur bij de bestuurders én erg ver doorgeschoten regelgeving met kritische depositie-waarden. Daarbij komt dat o.a. in Natura-2000 gebieden een aantoonbaar ongeschikt model als Aerius wordt gebruikt om te berekenen (i.p.v. te meten) waar en hoeveel stikstof er precies op een bepaalde locatie neerslaat.

Een ander voorbeeld van een lobbyakkoord is het Klimaatakkoord. Aan de gevormde klimaattafels werd gesproken door en met de organisaties die daarvoor uitgenodigd waren. De wetenschap en de belastingbetaler ontbraken, de windmolenbouwers en installateurs van zonnepanelen en warmtepompen waren ruim vertegenwoordigd. De uitkomst stond al in grote mate vooraf vast.

De pogingen om zeer recent te komen tot een Landbouwakkoord zijn gestrand. Organisaties als LTO zagen weinig heil in de voorstellen van de regering en haakten af.

Ook het beroemde Nederlandse ‘polderen’ is een vorm van lobbycratie.

Het poldermodel is de naam die gegeven wordt aan het Nederlandse consensusmodel waarin werkgevers, vakbonden en overheid met elkaar aan tafel gaan zitten om te onderhandelen over allerlei akkoorden. Als beginpunt van het poldermodel wordt vaak het Akkoord van Wassenaar (1982) gezien, waarin de genoemde partijen een loonmatiging afspraken.

In geval van een akkoord wordt de democratie via de 2e-Kamer grotendeels buitenspel gezet aangezien de ‘belanghebbenden’ toch hebben aangegeven dat ze met de inhoud van de voorstellen kunnen instemmen.

Juristocratie

Bij een juristocratie wordt de toetsing van de wet neergelegd bij de rechter die, zeker als het vage teksten betreft, daaraan zijn eigen invulling kan geven. De uitspraken die zo tot stand komen zijn absoluut en daartegen is vaak géén beroep mogelijk en de rechter is ook aan niemand verantwoording verschuldigd. Oorspronkelijk was de toetsing bij de rechter bedoeld om na te gaan of de strekking van de wet juist werd toegepast. De wetteksten moesten zo eenduidig mogelijk zijn, maar de wetgever kon nu eenmaal niet alles voorzien, dus werd in twijfelgevallen de uitspraak van een rechter gevraagd. Dit soort ‘zwakke juridische toetsing’ is een prima zaak en dient de samenleving bij de invulling van de wet- en regelgeving.

Echter daar waar het oordeel van de rechter wordt gevraagd, en gegeven, over de grondwettelijkheid van de wet en de wettelijkheid van het beleid op basis van (te) vage wetteksten, krijgen de rechters de macht om wetten en beleid ongedaan te maken, zonder de mogelijkheid van beroep tegen hun uitspraken. Op deze wijze wordt jurisprudentie opgebouwd en kan de wet via de rechter een invulling krijgen die de oorspronkelijke opstellers nooit zo bedoeld hebben. De opmerking dat rechters onafhankelijk zijn wordt in de praktijk gelogenstraft doordat vele uitspraken zijn aan te merken als ‘bezien vanuit deze rechter’ of zelfs ronduit activisme. Dit is zeer ondemocratisch aangezien de rechter géén rekening en verantwoording hoeft af te leggen, niet weggestemd kan worden en er vaak géén beroep mogelijk is tegen de uitspraak.

Voorbeelden:

De belangengroep Urgenda spande in 2015 een rechtszaak aan tegen de Nederlandse Overheid. Urgenda is de organisatie voor innovatie en duurzaamheid die Nederland samen met bedrijven, overheden, maatschappelijke organisaties en particulieren sneller duurzaam wil maken. Onduidelijk is wie of wat Urgenda precies vertegenwoordigd en of er wel voldoende draagvlak is om een dergelijk proces te voeren ‘namens de Nederlanders’. Urgenda kiest vaak voor het voeren van rechtszaken zoals o.a. de Klimaatzaak. Urgenda won deze klimaatzaak, waarbij de rechter de Staat heeft opgedragen op meer actie te ondernemen tegen klimaatverandering en de CO2- uitstoot voor 2020 met 25% te verminderen.

De organisatie MOB (Mobilisation for the Environment), onder voorzitterschap van Johan Vollenbroek is een ngo die zich inzet voor de verbetering van de milieukwaliteit. Hij treedt op als vertegenwoordiger van bewoners- en milieuorganisaties bij het juridisch toetsen van milieuvergunningen en aanvechten van overtredingen van milieuregels door overheid en bedrijven. Vollenbroek kreeg in 2018 landelijke bekendheid toen hij met succes het Programma Aanpak Stikstof aanvocht. Daarnaast heeft Vollenbroek ook een commercieel milieuadviesbureau. Naast onduidelijkheid over wie MOB nu precies vertegenwoordigd (draagvlak) is hier ook tenminste de schijn van belangenverstrengeling: als MOB wordt betaald voor advisering, spant ze geen rechtszaak aan.

Ook op Europees niveau spelen dergelijke kwesties.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een Europees gerechtshof dat in 1959 werd opgericht door de Raad van Europa om toe te zien op naleving van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). België en Nederland zijn twee van de 47 landen die dit verdrag hebben geratificeerd. Uitspraken hebben een bindend karakter voor de 46 lidstaten van de Raad van Europa, wordt een land veroordeeld, moet het maatregelen nemen om het onrecht te herstellen en om te vermijden dat het voorval zich kan herhalen. Dat geldt ook voor de lidstaten die niet rechtstreeks bij de uitspraak zijn betrokken. Door dit Hof is de uitspraak gedaan dat de onvolkomen huisvesting en opvang van migranten in Nederland gelijk wordt gesteld aan foltering. Een fantasierijke uitleg van de EVRM die grote gevolgen heeft voor Nederland en waartegen géén beroep mogelijk is.

Het zal duidelijk zijn dat deze invullingen van de uitvoering van wet- en regelgeving ver verwijderd is van het democratisch proces. Zo is het volstrekt onduidelijk namens wie organisaties als Urgenda of MOB hun processen voeren, terwijl de uitspraak verregaande gevolgen heeft voor bestuur en beleid. Daar is de rechter dan vervolgens weer niet voor verantwoordelijk of op aanspreekbaar. De rechtspraak van het EHRM zijn ver verwijderd van de bedoelingen die de opstellers van deze verklaring ooit hebben gehad. Ook daar is het Hof niet voor verantwoordelijk en ook niet op aanspreekbaar. In plaats van het democratische bestuur wordt zo het beleid gevormd door functionarissen die niet zijn gekozen en ook niet kunnen worden weggestemd.

In Nederland en in Europa zijn zowel de lobbycratie als de juristocratie steeds meer herkenbaar en daardoor tevens een belangrijke oorzaak van het tekortschieten van de democratie die is gebaseerd op Volkssoevereiniteit. Dit alles is funest voor het vertrouwen in de overheid, draagt bij aan de polarisatie en vraagt om een beweging terug naar de democratische invulling van bestuur en beleid zoals in een Volkssoevereiniteit is bedoeld.

De wedergeboorte van de democratie

Wat nodig is om de Volkssoevereiniteit te herstellen is op de eerste plaats het afschaffen van sterke vormen van juridische toetsing, waarbij het laatste woord over de wettelijkheid ligt bij rechters en niet bij het Volk (of haar vertegenwoordigers). De suprematie van de politiek moet worden herstelt door politieke partijen die het goed menen met de democratie, ondersteund door bekwame juristen. Het primaat van de politiek dient moet dus weer terugkomen, waarbij een beargumenteerde juridische toetsing van wetten en regelgeving plaats kan vinden, maar waarna bespreking van de meerderheids- en minderheidsopinies in het parlement men komt tot het laatste woord door de vertegenwoordigers van het Volk.

Bij het fenomeen lobbycratie is het zaak om ten alle tijden te waarborgen dat ALLE belanghebbenden een stem krijgen in het proces van totstandkoming van een afspraak of akkoord. Voldoende checks-and-balances derhalve. Bij het ontbreken daarvan is een dergelijk overlegmodel onvoldoende democratisch om te kunnen worden ingezet.

Tenslotte is het een overweging waard om te pleiten voor het (her-)invoeren van het referendum. Zowel raadgevende als corrigerende referenda zouden mogelijk moeten zijn. Met deze vorm van directe democratie worden de inwoners nadrukkelijk betrokken bij het beleid. Dat vraagt een goede voorbereiding en een goed informeren van de Nederlandse bevolking zodat een echte keuze mogelijk is. Vormen van propaganda, des-informatie of reclame voor bepaalde meningen moeten daarbij zoveel mogelijk worden voorkomen. Dat kan! Zie het voorbeeld van Zwitserland waar o.a. de volgende zaken via referenda aan de bevolking zijn voorgelegd. Daarbij is steeds gezorgd voor voldoende informatie zodat de bevolking een goed beeld kan krijgen van de gevolgen van een keuze. Voorgelegde thema’s:

  • Afschaffing van het vrij verkeer                        : vóór 38%, tégen 62%
  • Belastingaftrek kinderopvangkosten               : vóór 37%, tégen 63%
  • Vaderschapsverlof                                               : vóór 60%, tégen 40%
  • Aanschaf gevechtsvliegtuigen                           : vóór 51%, tégen 49%

In plaats van de uitstraling van de Nederlandse regering die ‘bang is voor de kiezer’ getuigt dit van een bewust opzoeken van de inwoners en deze betrekken bij en medeverantwoordelijk maken voor het beleid waaraan ze zich moeten committeren.

Ten slotte

Indien bij de invulling van het landsbestuur géén recht wordt gedaan aan de verkiezingsuitslag, maar via een systeem van ‘stemmen tellen’ en ‘uitsluiten’ wordt gewerkt aan een regeerakkoord en regering, is dat feitelijk het begin van polarisatie. De elite die op een dergelijke wijze invulling wil geven aan het landsbestuur negeert grote delen van de bevolking en legt daarmee het begin van dwang op aan de bevolking, terwijl juist gezocht zou moeten worden naar draagvlak en betrokkenheid. Zeker als de elite zover vervreemd is van de eigen bevolking dat men tot overdracht van soevereiniteit naar bijvoorbeeld de EU komt, is de dat feitelijk een uitholling van het democratische proces in Nederland. Er is niets tegen internationale samenwerking op basis van weloverwogen verdragen, maar het overdragen van zeggenschap is als het opheffen van grenzen, zonder dat er een goede verdediging tegenover wordt gesteld. Bij de internationale samenwerking moet ook altijd de mogelijkheid aanwezig zijn om aan sommige onderdelen van de samenwerking NIET mee te doen, zg. op-outs zoals o.a. Denemarken heeft bedongen. Tenslotte is samenwerking geen doel in zichzelf, maar een middel wat kan worden ingezet ten faveure van de samenwerkende partijen. Geen voordeel? Geen samenwerking!

André van der Leest

Nog wat nadere info voor de geïnteresseerden.

Staatsinrichting

Grofweg kunnen we momenteel de mensen indelen in degenen die zich wel eens de vraag stellen hoe het mogelijk is dat de treinen op tijd rijden, dat borden met snelheidsbeperkingen oplichten als er een ongeluk is gebeurd, dat meldingen op 112 een prompte opvolging krijgt via hulpdiensten, dat mensen een uitkering krijgen als ze werkloos worden, dat artsen klaar staan bij de SEH etc. etc. Anderen vinden deze orde vanzelfsprekend en denken daar nooit over na. Zijn hooguit verstoord als er iets niet klopt of als er iets fout gaat in de dienstverlening en service. 

Toch is deze orde niet vanzelfsprekend, in tegendeel.

Ergens in de 17e eeuw komen mensen samen om een contract[2] te sluiten waarbij zij een (absolute) macht boven zich plaatsen die orde schept en zo het leven voorspelbaar en leefbaar maakt. Tot die tijd was het eigenlijk een soort ‘ieder voor zich’ met veel agressie en geweld. Geen sprake van een samenleving.

Na het sluiten van een contract was aanvankelijk de macht in handen van een heerser in een  soort totalitaire staat. Later werd deze macht overgedragen aan een regering, gevormd door (vooraanstaande) burgers en werden hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden vastgelegd in een grondwet. Voor Nederland geldt de grondwet die dateert van 1814 en voor het laatst werd herzien in 2018. De grondwet regelt de inrichting van de Staat der Nederlanden. Artikel 1 begint met ‘de grondrechten’. Dit zijn rechten die burgers de vrijheid geven om zonder bemoeienis van de overheid te leven. Ook bevat de Grondwet de rechten om deel te nemen aan de samenleving en de politiek. De Grondwet waarborgt de grondrechten van elk individu alsook van de democratische rechtsstaat. De staatsinrichting is eveneens beschreven in de Grondwet. De Grondwet is verder gebaseerd op een democratische besluitvorming: Volkssoevereiniteit.

Trias Politica

De Franse filosoof Montesquieu[3] is de bedenker van de driemachtenleer, ook wel de trias politica genoemd. Volgens zijn theorie dient de staat zo ingericht te zijn dat drie machten van elkaar gescheiden zijn en elkaars functioneren bewaken. Het gaat hierbij om de wetgevende machtde uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. Op deze manier zou niet één van deze machten de overhand kunnen krijgen.

In Nederland is de wetgevende macht niet strikt gescheiden van de uitvoerende macht, omdat de uitvoerende macht, de regering, ook wetgevende taken heeft. Deze wetgevende taken deelt de regering met de Staten-Generaal (de Eerste en de Tweede Kamer). Desondanks is de macht van de regering niet onbeperkt. Als uitvoerende macht wordt de regering namelijk gecontroleerd door zowel de Staten-Generaal als de rechtsprekende macht.

De rechtsprekende macht (bestaande uit de rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad) kan als onafhankelijk en gescheiden van de overige machten gezien worden, maar de rol van het Openbaar Ministerie en de Raad van State blijven onderwerp van debat. 

Geraadpleegde literatuur:

  • Het boek ‘Reset’, 2021, van Mark Elchardus[4] die er volgens in is geslaagd om zowel de vinger te leggen bij de misstanden van nu alsook de weg te wijzen hoe we als samenleving weer verder kunnen met elkaar. Dank daarvoor!
  • Over kernenergie: ‘Waarom we niet bang hoeven te zijn voor Kernenergie, de emoties en de feiten’ 2022, van Marco Visscher[5].
  • ‘De Verdeelde Nederlanden’ uit 2021 van Sjoerd Beugelsdijk[6] geeft een schets van de ‘perfect storm’ waarin een klein land dreigt te splijten. Zicht op het ontstaan van de polarisatie en wat we daaraan kunnen doen.
  • In ‘De Groene Kans’, uit 2020, van Maarten van Andel[7].
  • De bestseller van 2023 ‘De Stikstoffuik’ van Arnout Jaspers[8]

[1] Zwitserland: Zodra de verkiezingsuitslag bekend is, is ook het kabinet bekend. De vier grootste partijen vormen het kabinet: de drie grootste leveren elk 2 ministers, de 4e partij levert één minister. Voorstellen gaan met geheime stemming naar het parlement, waar in wisselende meerderheden wordt besloten. Verder wordt vaak gebruik gemaakt van referenda: inwoners nadrukkelijk betrekken bij het beleid.

[2] Thomas Hobbes in ‘Reset’, hfst. 12.

[3]  Franse staatkundige en rechtsgeleerde Charles Louis de Secondat, baron van La Brède en Montesquieu uit 1748. Hij onderscheidde de wetgevendeuitvoerende en rechtsprekende macht. Als de drie machten van elkaar gescheiden waren was er politieke vrijheid in een staat. 

[4] Mark Elchardus is een Belgisch hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel. Het boek Reset. Over identiteit, gemeenschap en democratie, is een van de belangrijkste politieke boeken van de afgelopen decennia.

[5] Marco Visscher: Als aanvankelijk links-progressief zich ontwikkeld tot ecomodernist met een kritische blik op thema’s als de energietransitie en kernenergie. In dit boek vertelt Marco Visscher over de opkomst, ondergang en terugkeer van een onbegrepen energiebron: Kernenergie.

[6] Sjoerd Beugelsdijk geeft in dit boek een schets van de ‘perfect storm’ waarin een klein land dreigt te splijten. Zicht op het ontstaan van de polarisatie en wat we daaraan kunnen doen.

[7] Maarten van Andel geeft een pleidooi voor drastische energiebesparing te lezen met daaraan gekoppeld een oproep tot gedragsverandering.

[8] Arnout Jaspers geeft in dit boek een inkijkje inde wijze waarop het thema stikstofprobleem is ontstaan, hoe het alleen in Nederland tot een stikstofcrisis kon komen en welke bestuurlijke beslissingen zijn genomen op basis van onwetendheid, misbruik van wetenschap en schimmige deals in achterkamertjes.

De onzin van hoog versus laag opgeleid

Het blijft maar doorgaan: vele schrijvers over het thema kunnen maar niet verder denken dan hoog- en laag opgeleiden. Het is dodelijk voor elke discussie. Daarbij is het ook niet waar. Het lijkt voornamelijk te zijn gekoppeld aan het opleidingsniveau, het schoolniveau dat iemand heeft gevolgd en waarvoor een diploma is behaald. De verdere ontwikkeling komt niet of nauwelijks in beeld.

Het besef dat de zg. ‘gouden handjes’ niet zonder ‘gouden hersenen’ kunnen is zeker nog niet geland. Wel is algemeen aanvaard dat iemand met ‘twee linkerhanden’ hopelijk wel ‘goed kan leren’, ofwel zich de theoretische leerstof van een bepaalde opleiding goed eigen kan maken.

Het is wellicht beter om te spreken over Praktisch-Intelligent (PI) en Theoretisch-Intelligent (TI). Waarbij je wel spreekt van gelijkwaardigheid.

Waar het écht om gaat is de mate van vakmanschap en de professionaliteit waarmee je invulling geeft aan de uitoefening van je beroep.

En dat geldt voor ALLE beroepen in ALLE sectoren.

Daarbij zijn in alle beroepen zowel uitmuntende vakmensen (m/v) te vinden alsook mensen die minder functioneren in het door hun uitgeoefende beroep. Voor elk beroep is voldoende kennis nodig én voldoende vaardigheden. In de pedagogiek is deze combinatie vaak aangeduid met ‘competentie’: Competentie is het vermogen om een taak met de juiste kennis en vaardigheden te verrichten. In feite staat adequaat handelen daarbij centraal. Waarbij vaak ook nog het begrip ‘houding’ wordt toegevoegd, in de betekenis van gedrevenheid of passie. Hier gebruik ik de aanduiding ‘competent’ als het beschikken over zowel kennis als vaardigheden en passie.

Wat is een ‘beroep’?

Een definitie is best lastig en wordt al gauw iets als: ‘een samenhangend geheel van arbeidstaken die voor de uitvoering een bepaalde vakkennis of -kunde vereist is wat voor de samenleving herkenbaar is’. Daarbij is het onderscheid met een functie is dat deze door de betreffende organisatie wordt bepaald, terwijl beroepen maatschappelijk worden bepaald, onder meer door opleidingen en beroepsorganisatie. Hierbij is géén onderscheidt is niveaus van beroepen, géén hoog, midden of laag, alleen een aanduiding van vakmanschap.

De professionaliteit van een beroep is gelegen in de kennis, vaardigheden, zeg maar de deskundigheid waarmee een beroep wordt uitgeoefend. De kennis moet up-to-date zijn, dat betekent vaak een leven lang (bij)leren. De vaardigheden vragen constante oefening en training. De deskundigheid moet zo voldoende op peil blijven.

Als dit gebeurd met voldoende motivatie of passie, kun je spreken van vakmanschap (m/v). Vooral de motivatie laat zien om dat de vakman er ‘het beste van wil maken’. Het is dit samengaan dat zorgt voor het leveren van topprestaties waar de maatschappij waardering voor heeft. Herkenbaar??

Let wel, dit geldt voor ALLE professionele vakmensen. Dus ook voor de monteur, stratenmaker, voetbaltrainer, sporter, advocaat, rechter, arts, planoloog etc. etc.

Beloning: wat is vakmanschap waard?

Professionele vakmensen krijgen waardering, ook in de vorm van beloning. En juist daar is zich momenteel een grote verandering aan het voltrekken. Voorheen waren beroepen als notaris en bankier bijna vanzelfsprekend beroepen die konden rekenen op een hoog inkomen. Gebaseerd op deskundigheid, integriteit etc. Daarentegen werden chauffeurs, verplegers, schoonmakers en vergelijkbare vakmensen veel minder beloond voor hun prestatie. Ook de beroepen die meer richting ondernemer gaan of ambachtelijk zijn, denk aan o.a. de bakker, slager, bloemist, maar ook aan de leerkracht of onderwijzer, de ambtenaar etc., zijn beroepen waarvoor de beloning niet vanzelfsprekend hoog zijn. Terwijl het benodigde vakmanschap vaak net zo bijzonder is dan de beroepen waarvoor veel geld wordt betaald. Soms is de maatschappelijk waardering doorslaggevend. Voetballers werden pas beloond nadat er beroepsvoetbal was uitgevonden. Nu lopen er goed betaalde miljonairs op het veld om hun kunsten te laten zien.

Inmiddels worden vakmensen, behorende tot de groepen ‘ontwerpers’ en ‘makers’ ook steeds meer gewaardeerd en beter beloont. Een goede installateur ontvangt momenteel een hogere beloning dan een jurist. Voor werknemers is dit alles geregeld vaak geregeld in Cao’s, inclusief afspraken over werktijden, vakantie(geld), opleidingen en salaristabellen. Voor zelfstandigen en ondernemers is dat niet vastgelegd.

Opleidingen en hun waarde

De waardering voor zowel de theoretisch-gekwalificeerden als de praktisch-gekwalificeerden zou gelijkwaardig moeten zijn: beiden hebben hun waarde en verdienen daarvoor ook de credits.

De gelijkwaardige waardering zou dan ook vanzelfsprekend moeten zijn, maar de realiteit is dat de praktisch opgeleiden hierbij toch wel een steuntje in de rug kunnen gebruiken, terwijl de betekenis voor de samenleving juist erg herkenbaar en belangrijk is. Praktisch-gekwalificeerden zijn als volgt aan te duiden: het zijn: ‘Gouden handjes die niet zonder gouden hersenen kunnen!’

Een voorbeeldje, Over retoriek en debatvaardigheden.

Iemand als bijvoorbeeld Mark Rutte is verbaal dermate sterk dat als je hem een standpunt laat verdedigen in een debat-wedstrijd hij daarin nagenoeg onverslaanbaar is. Dat geldt óók voor het standpunt dat 180 graden de andere kant op gaat: ook dat weet hij zo te verwoorden dat er niets tegen in te brengen lijkt. Ik zeg lijkt, want vaak is het zo dat als je los van het debat-moment even na kunt denken over de inhoud van het betreffende thema, daar juist héél véél tegenin te brengen is.

In dit soort ‘wedstrijdjes’ ontbreekt vaak de visie, de vraag ‘waarom’ of ‘waarvoor’ of ‘waartoe’??

De theoretisch-gekwalificeerden, ofwel de afgestudeerde juristen, politicologen, bestuurskundigen, historici en meer van dit soort alpha-achtigen, hebben als regel twee linkerhanden, kunnen NIETS fysieks-concreet maken of repareren, maar zijn vaak héél goed in het opzetten van redeneringen, kunnen daarbij fantastische redevoeringen houden en zijn in retorische debat-wedstrijdjes nauwelijks te verslaan! Het opstellen van brieven, notities, rapporten, verweerschriften etc. zijn ook vaardigheden die door deze groep uitmuntend beheerst worden.

De praktisch-gekwalificeerden,  de ‘Gouden Handjes-mensen’ zijn misschien, maar niet altijd, verbaal wat minder ‘ad rem’ of vaardig, kunnen wellicht wat minder goed een verhaal op papier zetten of uitschrijven, maar hebben een fantastisch gevoel voor techniek, ruimtelijk inzicht, logische processen opzetten en storingen in machines of installaties detecteren én oplossen. Kunnen huizen, machines, software etc. bouwen of onderhouden. Zijn goed in verpleging of koken of iets dergelijks. Kortom, ze zijn in praktische zin vaak zéér nuttig voor de samenleving.

En ja, ook theoretisch-gekwalificeerden, de briljante afgestudeerde jusristen, politicologen, bestuurskundigen, historici en meer van dit soort alpha-achtigen kunnen natuurlijk ook gewoon goed of zelfs uitmuntend zijn in hun vak of beroep. Ze zijn veelal theoretisch opgeleid, hebben wel onderzoeks-vaardigheden geleerd en kunnen op grond daarvan tot fantastische prestaties komen. Ook hier zijn vakmensen en professionals te vinden die alle waardering verdienen. Daarin is géén onderscheid met praktisch-gekwalificeerde vakmensen.

Tot welke conclusie leidt dit?

Zowel de theoretisch als de praktisch gekwalificeerde vakmensen kunnen als volwaardige professional een bijdrage leveren aan de samenleving die van onschatbare waarde is.

Geplaatst 12 juli’23